Verslag Bijbelkring 23 april – De opstanding van de Heer Jezus Christus

De opstanding van de Heer Jezus Christus

Eén van de mooiste hoofdstukken uit de brieven van Paulus is 1 Kor. 15. Het is dan ook een goed idee geweest om daar gezamenlijk nog eens naar te kijken. Niet alles konden we bespreken, maar het voornaamste is toch wel naar voren gekomen.

De doorgegeven leer

Paulus begint in dit hoofdstuk met een verwijzing naar de brede inhoud van het evangelie dat hij aan de gemeente van Korinthe bekend gemaakt heeft. Dat is een evangelie dat hij verkondigd heeft, en dat door de Korinthiërs is aangenomen. Ze kwamen tot geloof in dit evangelie! Paulus kan ze daarom aanspreken als “geroepen heiligen”(1 Kor. 1:2) en dat zijn ook wij: geroepen door God en door Hem geheiligd, gereinigd en afgezonderd tot een goede taak. Dit is het evangelie waarin de Korinthiërs “staan”, d.w.z. het is hun “standpunt”, hun vertrekpunt bij alles. Paulus benadrukt dus niet hun “wandel” naar het geloof, maar hun positie in de wereld. Maar voegt er dan een voorwaarde aan toe, waaruit blijkt dat het van belang is hoe wij het evangelie begrijpen: “als u eraan vasthoudt zoals ik het u verkondigd heb.” Als de Korinthiërs hier eigenwijs worden en hun eigen ideetjes gaan volgen, dan zal dit evangelie ze niets baten. Hobbyisme leidt hier gegarandeerd tot ongelukken. Daaronder moet je verstaan dat een slechte of valse leer mensen op verkeerde levenswegen brengt, dat ze de vreugde missen van het evangelie of een verkeerde verwachting of hoop hebben. Vooral dat laatste wil Paulus hier onder de aandacht brengen. Het is immers met name de opstanding van Christus die door sommige Korinthiërs wordt ontkend.

Gestorven om onze zonden

Eerst spreekt Paulus over wat hij als kern van het evangelie aan de gemeente heeft doorgegeven. Het is ook de kern van het evangelie zoals predikanten in de PKN worden geacht die te verkondigen, al zijn er ook die dat (al lang) niet meer doen. Christus is gestorven voor onze zonden – Hij is het offerlam voor de zonden van de wereld – dat is het eerste punt. En het tweede: dat is een wérkelijke geschiedenis, en geen verhaal, want deze Christus heeft geleefd en is begraven en op de derde dag weer opgestaan, en uiteindelijk is Hij gezien door de apostelen, door meer dan vijfhonderd mannen (want het getuigenis van vrouwen had in de antieke tijd geen bewijskracht voor het gerecht)  en door Paulus zelf. We ontdekten al pratende dat Paulus zelf hier zegt dat Christus hem “verschenen” is, maar dat dat niet hoeft te betekenen dat Paulus Hem ook gezien heeft. In Handelingen wordt dat niet vermeld, alleen dat Paulus Jezus’ stem gehoord heeft, en een verblindend licht zag. (Blijkbaar is licht plus stem voor Paulus hetzelfde als “verschijnen.”) Zó prediken de apostelen het evangelie, zonder uitzondering. Christus heeft wérkelijk geleefd, is wérkelijk gestorven en is wérkelijk begraven. Maar dan rijst de vraag: is Hij ook even wérkelijk opgestaan uit de doden? En betekent dat iets voor ons?

Even ter verduidelijking: Wanneer Jezus sterft aan het kruis, leeft zijn ziel voort. Dat is zo bij alle mensen. Bij de opstanding is er dus sprake van een leven ná het ‘leven na de dood’! Een geheel nieuw leven waarin juist het lichaam opnieuw een rol speelt, al is dat dan een “verheerlijkt lichaam” of ook wel een “hemels lichaam”. (Het heeft andere eigenschappen:  kan verschijnen waar het maar wil, kan herkenbaar zijn of juist niet naar gelang het wil, maar het kan ook eten en drinken – denk maar aan de Emmaüsgangers.)

Er is geen opstanding uit de doden

De dwaalleer waarover het gaat moeten we nu nauwkeurig formuleren. Er waren mensen die zeiden: Christus is weliswaar te midden van de dode lichamen (letterlijk: lijken) opgestaan, maar dat betekent niet dat ook wíj uit de doden zullen opstaan. Er is geen “opstanding van de doden” in het algemeen. Misschien dachten ze wel, dat de opstanding van de gelovigen alleen maar een geestelijke vernieuwing inhield. Of dat een opstanding niet nodig was, omdat we allen toch een onsterfelijke ziel hebben. De “opstanding” van de gelovigen is dan een metafoor, die alleen verwijst naar een andere levenshouding, maar niet naar een werkelijk herleven van een mens na de dood.

We moeten daar niet meteen hard over oordelen, alsof de kwestie zo simpel ligt. Overweeg bij voorbeeld, dat het lichaam van Christus – anders dan bij Lazarus – maar drie dagen in het graf lag en dus nog niet volkomen was vergaan. Misschien is het óverleven van Jezus een wonder Gods, zonder dat er echt een “opstanding” bij te pas komt. Of overweeg de vele keren dat Paulus zelf het woord “doden” gebruikt om mensen aan te duiden die nog niet door het geloof met Christus verenigd waren, dus nog “dood waren in hun zonden en misdaden.” (Ef. 2) Dan is de opstanding een zuiver geestelijke gebeurtenis.

Bovendien was het in de Grieks-Romeinse cultuur helemaal niet zo wenselijk dat je juist een opstanding van het lichaam zou krijgen. Dat lichamelijke gaf toch pijn en moeite dus waarom zou je ernaar verlangen opnieuw met een lichaam rond te lopen? En had Jezus zelf niet gesproken over het “zijn als engelen in de hemel”, zodat je niet zou huwen en niet ten huwelijk zou worden gegeven? Misschien sprak het idee de mensen wel erg aan, dat ze na de dood als onlichamelijke geesten zouden blijven leven.

Net als de Farizeeën vond Paulus echter het geloof in de opstanding van dode lichamen noodzakelijk als voorbereiding op het deelnemen aan de toekomstige wereld, aan het Koninkrijk Gods.

Samenhang tussen Christus’ opstanding en onze opstanding

Paulus begint deze dwaalleer en zijn variaties te weerleggen door te zeggen, dat de opstanding van Jezus en die van de gelovigen op één lijn ligt. Als er helemaal geen opstanding van de doden is (voor de gelovigen) dan is dat algemeen waar (maar dan ook Christus niet.) En als Christus niet wérkelijk uit de doden is opgestaan, dan is de prediking van het evangelie een lege bewering. Dan hebben de apostelen een vals getuigenis gegeven, dan zijn de verhalen over de verschijning van Jezus gelogen en dan is zelfs Paulus’ eigen bekering maar een illusie. Als Jezus niet is opgestaan, dan blijven we achter met het éne feit  dat Hij gestorven is. En daarmee is het verhaal dan uit. Géén opstanding, dan ook geen Hemelvaart, geen Wederkeer, géén strijd tegen de laatste vijanden en geen eindoverwinning over de dood zelf.

Maar het heeft bovendien enorme gevolgen voor de gelovigen hier en nu. Zonder de opstanding, zijn wij niet verlost van de zonden en de schuld tegenover God. Christus is immers “opgestaan tot onze rechtvaardiging.” (Vgl. Rom. 10:9, 10) Dan heeft Christus ook geen gezag over ons, terwijl een opgestane Heer “heerst over doden en levenden.” (Rom. 14:9)  Dat is een logisch gevolg van de belijdenis die zegt dat Christus niet zomaar gestorven is – als martelaar of zoiets – maar dat Hij gestorven is om onze zonden. Dat sterven van de Heer Jezus voor onze zonden heeft alleen betekenis, wanneer Hij ook uit de doden is opgewekt. Daarom noemt Paulus in 1 Tim. 3:16 de opstanding een “rechtvaardiging” (“gerechtvaardigd in de Geest”) en in Rom. 1:4 is de opstanding het bewijs dat Hij werkelijk Gods Zoon is. Kortom, zonder het geloof in de opstanding, is er geen evangelie meer over. Er is geen bevrijding van de zondemacht, Jezus is niet onze Heere, en we hebben geen hoop op een eigen lichamelijke opstanding. Maar wie wil dan nog het lijden van Christus op zich nemen, de  minachting of zelfs vervolging van de wereld verdragen, en  in Zijn dienst treden? Daar is dan geen enkele reden meer voor.

Opstanding en wederkomst van Christus

Dit alles motiveert alleen nog maar om de belijdenis van de opstanding serieus te nemen. Zonder de opstanding, valt het bouwwerk van het geloof aan gruzelementen. Paulus heeft laten zien hoe alle elementen van de geloofsbelijdenis met elkaar samenhangen en uiteindelijk alleen zin hebben wanneer de wérkelijke en lichamelijke opstanding van Christus wordt beleden. Maar dan in vers 20, gooit Paulus het over een andere boeg. Hij bevestigt opnieuw de kern van de prediking van de apostelen. “Christus is opgewekt uit de doden én de Eersteling van hen die ontslapen zijn.” Nu gaat het om het verband tussen Christus’ opstanding en onze opstanding.

Paulus doet dat, door een korte tijdslijn te schetsen van de gebeurtenissen die we kunnen verwachten. Eerst de opstanding van Christus, dan de opstanding van allen die bij Christus horen en tenslotte de overgang van het Koninkrijk van de Zoon naar het koninkrijk van de Vader. De opstanding van Christus heeft Paulus al besproken. Daarom is nu meteen de wederkomst van Christus in het geding. Christus zal terugkeren zoals een hooggeplaatst persoon aankomt in de stad. De koning van hemel en aarde komt aan, zoals Koning Willem I aan land kwam bij Scheveningen. Vanaf dat moment is hij het wettige gezag. Zo is het ook met Christus. Uiteindelijk zal Christus echter het koningschap overdragen aan God Zijn Vader. Christus’ koningschap is dus maar tijdelijk en houdt verband met de overwinning over de vijandschap van de mensen. (Zoals in Openbaring 19 geschetst.) Als de laatste vijand is overwonnen – de dood is niet de welkome bevrijding van de ziel uit het lichaam zoals vele Grieken dachten  – dan breekt het Koninkrijk van de Vader aan.  Dan zal God alles zijn in allen – een totale heerschappij van God breekt aan. (En niet zoals de Nieuwe Bijbelvertaling zegt: God zal over alles en allen regeren.” De uitdrukking “in allen” bij Paulus reikt veel dieper al is ze ook mysterieuzer.)

De opstanding van Jezus Christus is te zien als de ouverture van een opstandingsopera, die vele bedrijven kent. En dat eerste bedrijf zal pas aanbreken wanneer Christus terugkeert en de doden in Christus als eerste zullen opstaan, zoals hij ook zegt in 1 Thess. 4:16. En het laatste bedrijf is de teruggave van het Koningschap aan de Vader, wanneer de Zoon des Mensen Zijn taak vervuld heeft. Zo is de toekomst van de mensheid onverbrekelijk verbonden met, en gefundeerd op de opstanding van Jezus Christus uit de doden. “In Christus zullen allen levend gemaakt worden.” (1 Kor. 15:22b)

“Naar de Schriften”

Nog een laatste gedachte.  Paulus zegt, dat de opstanding van Jezus ook “naar de Schriften” is, dus aangeduid en voorspeld is in het Oude Testament. Waaraan denkt hij dan? Jesaja 53:10 bij voorbeeld. “Als zijn ziel zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben – Jezus is het zondoffer! – zal Hij nageslacht zien, Hij zal de dagen verlengen.” En Paulus las het in het woord “eeuwig” in Jesaja 55, waar het gaat om een eeuwig verbond met David – dus niet met de nazaten van David, maar met de ware David = Jezus Christus Zelf. Paulus las het in Psalm 16:10, waar we lezen “U zult Uw Heilige niet overgeven om ontbinding te zien.” Zo koppelt Paulus de Schriften met het feit van Jezus’ opstanding, zonder dat het Oude Testament de details van die opstanding – de drie dagen in het graf, het lege graf, de windsels etc. – nauwkeurig voorspelt. Pas met terugwerkende kracht kan in het Oude Testament vanuit de opstanding gezien worden, dat het ook (theo-) logisch is dat God Zijn Zoon uit de doden opgewekt heeft.

Moderne dwaalleer

Als Christus nooit werkelijk geleefd heeft, zoals ds. Van der Kaaij uit Nijkerk heeft geschreven, dan is Hij ook niet begraven, ook niet opgestaan, en ook niet verschenen. Dan hebben alle getuigen van die opstanding gelogen. Dan zijn wij dus óók nog in onze zonden, dan is ons geloof dus ook vergeefs, dan is de prediking van de apostelen  – en van de collega’s van Van der Kaaij – dus ook een vals getuigenis en dan zijn wij dus inderdaad de “meest beklagenswaardige van alle mensen” omdat wij Christus ook als Mens navolgen. Het gaat hier niet alleen om een dwaalleer van de gemeente in Korinthe; het is geen verleden tijd, maar van alle tijden. Van der Kaaij is alleen maar het jongste voorbeeld van al die pogingen om ons belijden van zijn fundament te beroven.

Laten wij dan doen wat Paulus van de gemeente in Korinthe zegt, en laten wij het evangelie zoals Paulus het ons geleerd heeft aannemen en erin stáán en eraan vasthouden. (1 Kor. 15:1, 2) Dan hebben we een prediking met inhoud en een geloof met inhoud en mogen we vertrouwen op de vergeving van onze zonden. En ten slotte, dan mogen we een levende Heer gehoorzamen, die ooit zal terugkeren om al Zijn kinderen uit de dood te bevrijden.

De opstanding in 1 Korinthe 15 – materiaal voor de catechese

Jezus de opgestane Here

In het Nieuwe Testament vinden we een korte samenvatting van het evangelie, dat wil zeggen van de boodschap die door de leerlingen van Jezus over Hem is verteld. Lees het eerst maar eens uit de eerste brief van Paulus aan de gemeente van Korinthe. (1 Korinthe 15:3-8)

Want ik heb u ten eerste overgeleverd wat ik ook ontvangen heb, dat Christus gestorven is voor onze zonden, overeenkomstig de Schriften,
en dat Hij begraven is, en dat Hij opgewekt is op de derde dag, overeenkomstig de Schriften,
en dat Hij verschenen is aan Kefas, daarna aan de twaalf.
Daarna is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie de meesten nu nog in leven zijn, maar sommigen ook zijn ontslapen.
Daarna is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan alle apostelen.
En als laatste van allen is Hij ook aan mij verschenen, als aan de ontijdig geborene.

Wat zegt Paulus hier allemaal?

1. Christus is gestorven voor onze zonden, overeenkomstig de Schriften

De dood van Jezus is niet alleen maar een tragisch ongeval, maar is al voorspeld en heeft een doel. Toen christenen gingen nadenken over de betekenis van de dood van Jezus, lazen ze bij de profeet Jesaja woorden, die in de geschiedenis van Jezus in vervulling waren gegaan. Bijvoorbeeld deze woorden:

Jesaja 53:10 

10 Maar het behaagde de HEERE Hem te verbrijzelen, Hij heeft Hem ziek gemaakt.
Als Zijn ziel Zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben,
zal Hij nageslacht zien, Hij zal de dagen verlengen;

Als christenen deze tekst lazen, dachten ze het volgende. De Heer wilde Hem verbrijzelen – dus de dood van Jezus was geen tragisch ongeluk, maar God wist al van tevoren dat het zou gebeuren en heeft het toegelaten. Hij heeft zich tot een schuldoffer gesteld, d.w.z. zijn eigen leven opgeofferd – dus Jezus is geen slachtoffer van een ongeluk, maar heeft zich vrijwillig overgegeven in de dood. En niet zomaar geofferd, maar als schuldoffer, dus om te bevrijden van onze schuld – de dood van Jezus lijkt dus op de dood van een offerdier, dat de schuld weg neemt van degene die het offer brengt. Men begreep het zó, dat Jezus een mens was die zelf geen fouten had begaan, en daardoor onschuldig was. Zo onschuldig als een lammetje. Maar dat lammetje werd in de tijd van het Oude Testament gebruikt om mensen van schuld te bevrijden. Je kon je fouten op een dier leggen, dat dier laten doden en verbranden – en gedeeltelijk opeten – en dan was je bevrijd van de schuld. (Als je tenminste ook berouw had en je fout had goedgemaakt zoveel het kon. Sommige fouten konden niet op die manier worden goedgemaakt, zoals bij voorbeeld een moord.) De mensen uit de tijd van het Nieuwe Testament waren hier heel vertrouwd mee, omdat deze offers elke dag weer in de Tempel in Jeruzalem werden gebracht. Het lag dus voor de hand dat ze bij de dood van Jezus ook gedacht hebben aan de dood van een onschuldig lammetje. Tenslotte stond er in de tekst van Jesaja: zal Hij nageslacht zien, d.w.z. zal Hij kinderen hebben.Hoewel dat niet letterlijk waar was, en Jezus nooit vader is geworden, hebben de christenen toch van Jezus geloofd dat hij in figuurlijke zin kinderen heeft gekregen. Die kinderen waren dan zijn leerlingen.

2.  en dat Hij begraven is, en dat Hij opgewekt is op de derde dag, overeenkomstig de Schriften,

Christenen wisten natuurlijk, dat Jezus na zijn dood begraven was. Hij was werkelijk dood en niet schijndood. Maar op de derde dag – als de kruisiging op vrijdag valt dan is dat de zondag – is Jezus weer uit de dood opgestaan. God heeft hem weer levend gemaakt. De opstanding is een deel van het geloof van de belijdenis waar je vanuit de gewone geschiedenis niets over kunt zeggen. Maar er zijn vele getuigen geweest van de verschijning van Jezus. Als de discipelen bij het graf komen, blijkt het leeg te zijn. De doeken waarmee elk lijk werden ingepakt, waren niet van buitenaf doorgesneden, maar van binnen uit losgemaakt. Zelfs Romeinse soldaten moesten toegeven, dat ze niet wisten hoe het lijk van Jezus uit het rotsgraf verdwenen kon zijn. Allemaal aanwijzingen vanuit de geschiedenis om te geloven dat de opstanding van Jezus werkelijk heeft plaatsgevonden. De eerste christenen lazen opnieuw in hun bijbeltje en vonden deze tekst in de psalmen:

Psalm 16:10 

 Want U zult mijn ziel in het graf niet verlaten,
U laat niet toe dat Uw Heilige ontbinding ziet.

Het was voor hen duidelijk dat al voorspeld was dat God zijn koning uit de dood zou terughalen. De verschijningen van Jezus bevestigden dat.

3. Daarna is Hij door Petrus gezien, en daarna door de twaalf leerlingen. 6 Daarna is Hij door meer dan 500 broeders tegelijk gezien.

De apostelen van het Nieuwe Testament hebben alle 12 de verschijning van Jezus gezien na zijn dood. En daarom wordt de opstanding nu de belangrijkste bevestiging van het onderwijs van Jezus. Met de opstanding van Jezus begint de geschiedenis van de kerk van Jezus Christus. Nu komen er ook leerlingen die Jezus nooit leven gezien hebben, maar die toch Jezus gaan volgen in hun leven. Met dit bewijs dat God werkelijk deze Jezus van Nazareth als koning over de wereld heeft aangesteld, gaan de discipelen de wereld door. Zo wordt het evangelie over de hele wereld verspreid.

Zonder het geloof in de opstanding van Jezus, is er eigenlijk geen evangelie. Als je één enkel ding zou moeten noemen, dat het christendom bepaald heeft, dan zou dat de opstanding moeten zijn. Er is niets bijzonders aan de kruisiging – vele politieke tegenstanders van Rome eindigden hun leven als slachtoffer aan een houten kruis. Er waren ook andere leraren die een mooie boodschap over het koninkrijk van God verkondigde. Er zijn ook anderen geweest die in staat waren soms wonderbaarlijke genezingen tot stand te brengen. Maar al deze mensen zijn gestorven en in het graf gebleven. Voor de eerste christenen was de opstanding van Jezus het bewijs dat God Hem en Hem alleen had uitgekozen om Zijn boodschap te verkondigen.

De almacht van God – verslag van de Bijbelbespreking

Het lijkt erop dat het niet zinvol is om over de almacht van God te spreken.

  1. Carel ter Linden heeft zich hier ook over uitgesproken. “Als God werkelijk een persoon is die alles kan en alles ziet, betoogt ter Linden, wíl ik niet eens in hem geloven. Want het zou betekenen dat hij al het kwaad laat gebeuren. Of zelfs heeft gewild.”
  2. Als God niet bestaat, zoals velen in onze tijd beweren, dan is het natuurlijk ook met de almacht van God gedaan.
  3. Vanuit pastoraal oogpunt wordt het ook wel eens zo gezegd: God veroorzaakt niet alle dingen in deze wereld, maar vecht mee aan de kant van de mensen. Soms verliest hij de strijd binnen zijn eigen schepping.

Hoe moeten we nu denken over de almacht van God? Immers, in onze Apostolische Geloofsbelijdenis spreken wij wel degelijk over de almacht van God. “Ik geloof in God, de Vader, de Almachtige, Schepper des hemels en der aarde.”

In het Oude Testament vinden we het Hebreeuwse woord Sjaddaj. Het is een van de vele aanduidingen voor God. Waar komt het woord nu vandaan? Het wordt in ieder geval in onze Nederlandse vertalingen altijd weergegeven met Almachtige.

  • Er zijn geleerden die zeggen dat het woord zoiets betekent als “de geweldige, de sterke.”
  • Er zijn andere geleerden – maar niet meer in onze moderne tijd – die zeggen dat het woord kan worden opgedeeld in twee andere woorden, zèh en daj. Dan zouden we moeten vertalen: “het is genoeg.”
  • Sommige geleerden denken aan een werkwoord dat slingeren of uitgieten betekent. Dan zou deze naam zoiets betekent als Slingeraar.

In ieder geval betekent het woord nergens wat wij bedoelen met almacht. Almacht betekent alles kunnen, over alles wat er gebeurt macht uitoefenen, de voornaamste of zelfs de enige oorzaak zijn van alles wat er gebeurt. Sommigen zeggen dat het leven van elk musje precies verloopt zoals God het wil, en ook onze goede en nare ervaringen zijn rechtstreeks aan God toe te schrijven. Maar dat is niet de betekenis van het woord almacht in de bijbel.

Ik vind het nog steeds handig om het Hebreeuwse woord voor almacht uit te leggen met behulp van de woordspeling zèh daj – het is genoeg. Ik zie Gods macht vooral aan het werk waar hij over de grenzen beschikt die soms op wonderlijke wijze binnen deze schepping optreden. Dat het regent is een onderdeel van de natuur, maar dat het op tijd ophield met regenen zodat de oogst niet letterlijk in het water viel, daar zie ik dan Gods zegenende hand in. Bij het verlies van een geliefde ligt de oorzaak in onze verstoorde schepping. Ziektekiemen en ongelukken bedreigen het leven. Wanneer je echter gespaard blijft en geneest, mag je dat als een uitwerking van Gods hand zien. Wanneer je ondanks de ziekte zinvolle ervaringen opdoet, omdat de gedwongen rust na een gebroken been je verkrampte ziel in staat stelde om weer te ontspannen – dan mag je ook daar Gods hand in zien.

Er is nog een belangrijke aanwijzing in verband met Gods almacht in de bijbel, en die vinden we in het boek Job. U kent het verhaal in hoofdlijnen. De oorzaak van alle ongelukken in het leven van Job, is volgens de proloog van het boek de kwaadaardige strijd tussen God en de satan – de macht van de chaos, de grote bedreiger van het leven. Job kan dat echter niet weten. Net als voor ons allemaal is zijn lijden voor hem een mysterieuze aangelegenheid. Waarom toch gebeurt dit met ons? – vragen ook wij. Job gaat er net als zijn vrienden van uit, dat God de Almachtige is en dat zijn lijden dus een gevolg moet zijn van de zonde. De vrienden van Job maken al te makkelijk de redenering rond. Als Job lijdt, dan is God daarvan de oorzaak. God is echter rechtvaardig in alles wat hij doet. Dus is het lijden van Job een straf voor een of andere zonde in zijn leven.

Job is echter niet in staat om alle lijden in de wereld en dus ook het zijne zomaar als een vorm van straf te zien. Omdat hij ervan overtuigd is dat hij onschuldig is en dit lijden niet heeft verdiend, doet hij een beroep op God. “Laat God toch met mij een rechtszaak houden, zodat kan blijken dat ik onschuldig lijd.”

Wanneer God dan aan Job verschijnt vanuit het onweer, blijkt de waarheid toch anders te zijn. God maakt duidelijk dat hij voortdurend in gevecht is met de machten in de schepping die Hij er zelf ingelegd heeft, maar die in een staat van rebellie verkeren en zich zelfstandig hebben gemaakt. Deze machten onderwerpen zich niet aan God, maar omdat God deze schepping gewild heeft en in stand wil houden, kan God deze machten niet zomaar en zonder meer naar Zijn hand zetten. Dat is pas mogelijk aan het einde van de tijden door het kruis van Christus heen.

Die machten die Gods macht lijken tegen te werken, worden in de Statenvertaling terecht aangeduid met hun Hebreeuwse namen: Behemoth en Leviathan. (Geheel verkeerd dus: nijlpaard en krokodil zoals in de NBG.) De Behemot – het vrouwelijk meervoud van een woord dat voor koeien wordt gebruikt – duidt de innerlijke krachten van de mens aan, de psychologische energie van onze verlangens en geheime wensdromen die van binnen uit ons leven kunnen verstoren en op een verkeerde weg kunnen plaatsen. Het is de macht van de zonde in ons, wanneer deze krachten zich tegen God keren. Het is ook de innerlijke zwakte van ons lichaam, die als ziekte optreedt en ons eveneens van God kan losmaken.

De Leviathan of de grote draak is het symbool van de politieke macht in een samenleving, die zich los heeft gemaakt van Gods wet en daardoor onmenselijk is geworden. De draak komt met diezelfde betekenis ook voor in het boek Openbaring. Hier gaat het dus om de uiterlijke krachten van de menselijke samenleving: de keten van gewelddaden, onrechtvaardige instituties, egoïsme, nationalisme en racisme. Er is een samenhang tussen al deze machten en krachten in de samenleving, die zich verzetten tegen Gods opdracht van naastenliefde.

Als God echter met deze krachten en machten in een strijd verwikkeld is, dan kan de rechtvaardige in deze wereld, zoals Job, niet verwachten dat hij bij uitzondering beloond wordt voor zijn goede daden en geen last zal hebben van de Chaos in deze wereld. De rechtvaardigen – de gelovigen – in deze wereld zijn Gods medearbeiders in de strijd tegen de Chaos. Maar ze ontkomen zelf niet aan de innerlijke en uiterlijke krachten, aan de ziekte en aan het kwade dat deze wereld nu nog regeert.

Wat betekent in die samenhang almacht? De macht van God wordt niet alleen zichtbaar in het feit dat hij een grens kan stellen. Zoals Hij in het boek Job een grens stelt aan de macht van de Chaos. De Satan mocht zich immers vergrijpen aan alles in het leven van Job, behalve aan het leven van Job zelf. Job verliest daarom zijn bezittingen en zijn kinderen, maar nog niet zijn eigen leven. “Het is genoeg!” Maar er is nog een tweede kant aan de zaak. Job moet begrijpen dat God Zijn wil uiteindelijk, tegen alle machten en krachten in zal doorzetten en Zijn wil naar het einde toe voltooien zal. De Chaosmacht in het leven heeft niet het laatste woord.

Zo weten wij uit het Nieuwe Testament dat de uiterste duisternis en het diepste kwade dat in de mens en zijn samenlevingen besloten ligt, aan het licht kwam aan het kruis van Jezus. De mensheid, zowel het joodse volk als de politieke macht van de Romeinen, bespuwt en vernedert en veroordeelt Jezus tot het kruis. De Zoon van God wordt door zijn eigen schepselen vernederd en gedood. In de drie uren van duisternis op Goede Vrijdag lijkt de Chaosmacht definitief te hebben overwonnen. De rebellie tegen God de Vader is volledig geworden. Gods Zoon wordt van Zijn Vader gescheiden en door Hem verlaten. De mensheid kan oordelen dat deze mens de ellendigste van alle mensen is. Maar dan komt in de opstanding Gods almacht aan het licht. Nu is het genoeg! De dood van de gekruisigde Jezus wordt het zoenoffer voor de mensheid. De vernedering van Jezus Christus wordt de verhoging van Zijn volgelingen. De verwerping door de Romeinse machten betekent een verhoging van Jezus tot het koningschap hoger dan dat van de keizer. De dood van Jezus is het begin van een nieuw leven dat in de opstanding glorieus maar verborgen voor de wereld aan de dag treedt. God zelf spreekt Jezus vrij en bewijst zijn onschuld door hem uit de doden terug te halen. De verlatenheid van Gods Zoon is niet een gevolg van Christus’ zonde, maar van het feit dat Hij voor ons tot zonde gemaakt werd en onze schuld droeg. Daar wordt Gods almacht en Zijn rechtvaardigheid en Zijn genade op een heerlijke wijze zichtbaar.

In die opstanding ligt de kiem van de vernieuwing van het leven. Op Zijn tijd zal God de gevolgen van die opstanding zichtbaar maken voor de gehele schepping. Nu werkt de Geest van de opstanding al in de gemeente, straks zal die Geest de gehele mensheid naar haar uiteindelijke bestemming voeren. En niets zal dat kunnen tegenhouden.

Jezus Christus, onze Heere

Het tweede deel van de apostolische belijdenis begint met de woorden: “en in Jezus Christus, zijn eniggeboren zoon, onze Heer.”

Jezus Christus
De belijdenis van Jezus als de Heer is beslissend voor alle artikelen van het geloof. Wie in christelijke zin gelooft in God de Vader, gelooft in de Vader van Jezus Christus. Gelooft in een Vader die door de Zoon is geopenbaard. Wie in christelijke zin gelooft in de Heilige Geest, gelooft in de Geest van Christus en niet in een of andere universele geest die ook buiten Christus om werken kan.
De geloofsbelijdenis beschrijft de weg van God vanuit de hoogte naar beneden: God de Vader is boven de mens, dan is Hij God die als de Zoon zelf mens wordt, om dan ook God te zijn die als Heilige Geest met de mens is. God boven ons mensen, God als de waarachtige Mens, en dan tenslotte God die volkomen met de mensen is. We kennen de Vader en de Geest echter alleen door de menswording van God waarover we spreken in het tweede artikel.

Wij geloven dus in een mens genaamd Jezus. Deze Jezus is de Christus, dat wil zeggen de door het volk Israël verwachte profeet, priester en koning van de eindtijd. En deze Jezus Christus leeft in volkomen eenheid met God zelf waardoor wij kunnen zeggen dat hij Gods enige en unieke Zoon is. Het contrast met het eerste artikel is groot. Als God de Vader leeft God in verborgenheid, en kan door mensen niet gezien worden. In Jezus Christus heeft deze God een gedaante. In het eerste artikel spreken we over de almacht, die de hele werkelijkheid van de schepping omvat. In Jezus Christus heeft God echter gehandeld in een klein deel van de menselijke geschiedenis, op een heel bepaalde en beperkte plaats en tijd. In het eerste artikel zeggen we dat God de schepper is van hemel en aarde, maar in Jezus Christus is deze God ook zelf een schepsel en bestaat op dezelfde wijze als wij.

God heeft zich in Jezus Christus geopenbaard om een heel bijzondere reden. Deze wereld was immers in de greep van de zonde, het kwade, de dood en de duivel. God heeft zich in Jezus Christus geopenbaard om de mens uit deze grote machten van de Chaos te redden. In Jezus Christus openbaart zich de genade en de waarheid van God. En die openbaring is het antwoord op de menselijke ellende en leugen.

Eniggeboren Zoon
De titel “eniggeboren Zoon” zegt nadrukkelijk dat Jezus Christus zelf God is, weliswaar de Zoon van God is, maar als deze unieke Zoon toch ook niemand anders is dan deze ene God. In de eenheid van God ligt toch een onderscheid opgesloten. Er is natuurlijk geen sprake van dat we de Zoon van God moeten begrijpen als een of ander geschapen wezen dat aan God ondergeschikt is. Vooral de geloofsbelijdenis van die Nicea heeft zich tegen een dergelijke voorstelling van zaken verzet. Vandaar de formuleringen dat de Zoon voor alle tijd door de Vader is voortgebracht, de Zoon is uit de Vader voortgekomen, maar niet geschapen of verwerkt. En dat hij daarom een en hetzelfde wezen heeft als de Vader, en daarom is “God uit God, licht uit licht, waarachtige God uit de waarachtige God.” Zo belijden wij dat God van eeuwigheid af Vader, Zoon en Heilige Geest is. Dat we dat alles geloven en in ons lezen van de bijbel ook toepassen betekent uiteraard in het geheel niet dat we het ook kunnen begrijpen met ons verstand.

Onze Heer
Is Jezus Christus nu de Heer die volle zin? Of is hij een van de vele Heren in deze wereld? Het antwoord lezen we duidelijk in Fil. 2:9-11

“Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken, 10 opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, 11 en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader!”

Jezus is dus de Heer, en staat daarmee boven de Romeinse keizer  – of de president van de VS – die ook als Heer van de bekende wereld vereerd wilde worden. De naam Heer is bovendien de Griekse vertaling van de naam van God in het Oude Testament. Heer is dus een naam van God en niet een titel van een of andere macht in de wereld. Omdat Jezus Christus God is,  is hij Heer. om verschil te maken met het gewone Nederlandse woord ‘heer’, is het trouwens goed om de uitspraak Here te volgen. Sommigen doen dat niet omdat ze niet willen worden aangezien voor orthodoxe christenen – ik zie echter niet in waarom dat iets negatiefs zou zijn.

Met de uitdrukking dat Jezus Christus de Here is is eigenlijk alles gezegd. Het is dan ook de meest bekende formulering van de belijdenis al in het Nieuwe Testament. Het betekent in de eerste plaats dat hij volledig gezag over ons heeft. Als hij de Here is dan zijn wij Zijn knechten. Wij behoren toe aan onze Heer. Heel ons leven speelt zich af in de gehoorzaamheid tegenover deze heer die bovendien ons bestaan draagt en voor ons zorgt. De heerschappij van Christus over ons is niet te vergelijken met de heerschappij van andere meesters in deze wereld, die een begin in de tijd heeft gehad en een beperkte reikwijdte heeft. De heerschappij van Christus is echter de heerschappij van de schepper over ons leven, die bovendien de schenker is van het nieuwe leven dat uit de macht van de zonde en de dood is bevrijd. In de tweede plaats is hij de Here als de waarachtige koning van het Koninkrijk van God. We staan dus met deze Heer in een gemeenschap van mensen, zijn lid van een volk dat als geheel aan deze Heer onderworpen is. Ons gebed is dan ook dat alle andere heren ooit van de troon zullen worden gestoten om plaats te maken voor het koninkrijk van Christus. “Uw koninkrijk kome!” Daarom zegt de belijdenis nadrukkelijk dat hij “onze” Here is.