De eerste 12 verzen van het vijfde hoofdstuk van deze brief staan in directe tegenspraak tot drie fundamentele vergissingen in het hedendaagse christendom.
Geen leer is nodig, geen gehoorzaam leven noodzakelijk – want God is liefde.
Vanaf het eerste vers horen we al dat iemand alleen uit God geboren kan zijn, als hij werkelijk gelooft dat Jezus de Christus is. Wie de Vader liefheeft zal ook deze belijdenis kennen. Uit die belijdenis komt ook de liefde voor de broeders en zusters. De leer geeft het fundament voor de praktijk. 1)
Veel moderne christenen zijn van mening dat zowel de belijdenis als de christelijke levenspraktijk onbelangrijk zijn voor de verlossing. God wil ons helemaal niet oordelen en het enige morele principe dat we nodig hebben is dat van tolerantie – want God is liefde. Johannes spreekt dat tegen door in het tweede en derde vers duidelijk te maken dat wij God alleen liefhebben als wij Hem ook gehoorzamen, ja zelfs dat de liefde van God ons een leven in gehoorzaamheid wil geven. “Want dit is de liefde van God – de liefde van God voor ons – dat (Hij het mogelijk maakt dat) wij Zijn geboden bewaren.”
Alleen de juiste belijdenis geeft ons verlossing.
Sommige gelovigen benadrukken de leer zo sterk boven het leven dat het gebod van de liefde voor God, de naaste en de broeders en zusters in het bijzonder irrelevant wordt. Als je maar het juiste geloof hebt, wil God je aannemen. Je hoeft niet de moeite te doen om God te gehoorzamen en elkaar lief te hebben. Het was echter al duidelijk in vers 21 van het vorige hoofdstuk dat liefde voor God en de broeder (en zuster) een noodzakelijk onderdeel van het christelijk leven is.
Alleen het gebod van de liefde is belangrijk, de leer is irrelevant.
Vele christenen in de moderne tijd zijn van mening dat de kerk vooral een instrument is voor sociale hervormingen. Het gebod van de liefde staat bovenaan en sluit de noodzaak van de juiste leer uit.
In de eerste 12 verzen van het vijfde hoofdstuk benadrukt Johannes dat het ware christendom bestaat uit de juiste geloofsovertuigingen en de volledige gehoorzaamheid aan Gods geboden – en dan in het bijzonder het gebod van de liefde. ” Als de test van de belijdenis of leer of van de broederlijke liefde streng zou worden toegepast, zou je moeten concluderen dat de meeste christenen vandaag de dag antichristen zijn.” – Don Carson.
Kijken we nu naar vers 6 t/m 12. Johannes is klaar met het thema van de liefde in de eerste vijf verzen, en leg nu opnieuw uit wat de inhoud van de belijdenis van Jezus als de Christus moet zijn.
6 Hij is het Die kwam door water en bloed: Jezus, de Christus; niet door het water alleen, maar door het water en het bloed. En de Geest is het Die getuigt, omdat de Geest de waarheid is.
In plaats van “hij” zegt de Telos: “deze”. Daarmee worden we verwezen naar het vijfde vers: “wie gelooft dat Jezus is de Zoon van God.” Deze Zoon van God is dezelfde als Jezus, de Christus.
Het water en het bloed kunnen worden begrepen als aanduidingen van de doop van de Heere in de Jordaan en de kruisiging op Golgotha. Dat maakt het wel enigszins vreemd, dat juist het evangelie van Johannes de doop met water in de Jordaan niet beschrijft terwijl er wel wordt gesproken over de komst van de Heilige Geest in de vorm van een duif (Joh. 1:29-34) zonder enige connectie te maken met de doop in de Jordaan. Dat maakt de verwijzing naar de doop door Johannes weer onzeker.
Het alternatief is dan de betekenis van het water te zoeken in het feit dat het in de geschriften van Johannes vaak een symbool is van de Heilige Geest. Dan gaat het erom dat we Jezus niet alleen moeten zien in Zijn goddelijke wezen – water – maar ook in zijn aardse leven – bloed. Als het water naar de Heilige Geest verwijst, dan zal het “bloed” kunnen verwijzen naar zijn lichamelijke existentie.
Johannes maakt hier een belangrijk punt in de strijd met de valse leraren. Wat is de juiste belijdenis omtrent Jezus? De Zoon van God daalde neer vanuit de hemel en werd Jezus de Christus, is dus God en mens tegelijk en dat geldt voor heel Zijn aardse leven in het bijzonder vanaf de doop in de Jordaan tot aan Golgotha. De valse leraren waren daarentegen van mening dat de Christusgeest op Jezus neerdaalde bij Zijn doop en Hem weer verliet bij de kruisiging. De Zoon van God kon immers niet sterven. Johannes maakt duidelijk dat de Zoon van God geopenbaard is in het vlees en dus ook aan het kruis gestorven is. Voor onze verlossing is dat cruciaal.
Merk op hoe Johannes eerst zegt “niet door het water alleen” – daarmee citeert en ontkent hij de opvatting van de valse leraren – en dan nadrukkelijk “door het water en door het bloed” zegt. Deze valse leraren zeggen ofwel dat het beslissende moment het neerdalen van de Geest is bij de doop in de Jordaan ofwel dat het beslissende aspect van de Persoon van Jezus het feit is dat heel Zijn leven door de Heilige geest beheerst wordt. Dat is dus afhankelijk van de vraag of we het water hier opvatten als een verwijzing naar de doop of als een verwijzing naar de Geest. Beide mogelijkheden lijken op dit moment in de tekst aanvaardbaar. (Maar zie de volgende verzen.)
Belangrijk in dit verband is ook de rol van de Geest. Valse leraren spraken (en spreken) liever over de Christusgeest dan over Jezus van Nazareth. Johannes geeft hier echter aan de Geest zijn werkelijke rol: de Geest is het die getuigt, en de inhoud van dat getuigenis is nu juist de waarheid dat het Woord vlees geworden is, en dat de Zoon van God dezelfde is als Christus Jezus.
7 Want drie zijn er die getuigen [in de hemel: de Vader, het Woord en de Heilige Geest; en deze drie zijn één. 8 En drie zijn er die getuigen op de aarde:] de Geest, het water en het bloed; en deze drie zijn één.
De woorden die hier tussen vierkante haken staan, worden in de meeste moderne vertalingen weggelaten. Pas in de 14e eeuw worden deze woorden gevonden in de manuscripten – met de hand geschreven teksten – van het Griekse Nieuwe Testament, maar dan nog alleen als een kanttekening. Ook de oude Griekse kerkvaders citeren deze tekst niet. De woorden komen wel voor in. Oude Latijnse versie van deze brief maar dan als een notitie in de marge. Wat er gebeurd moet zijn is het volgende: bij het overschrijven van de Latijnse bijbel werd eerst de notitie in de marge ingevoerd in de tekst, vervolgens vertaald uit het Latijn naar het Grieks, en vervolgens in de vroege 16e eeuw in allerlei Griekse manuscripten ingevoerd.
7 Want drie zijn er die getuigen, 8. de Geest, het water en het bloed; en deze drie zijn één.
De tekst die we overhouden nadat we de toevoeging hebben verwijderd, is ook nog de meest zinvolle. Johannes heeft net gesproken over het water en het bloed als momenten van het getuigenis over Jezus. Hij heeft net gezegd dat het de Geest is die getuigt, omdat de Geest de waarheid zelf is. Vers 7 en 8 zoals hierboven afgedrukt, vatten de eerdere verzen dus prima samen.
Als we aannemen dat de term “water” hier ook als symbool voor de Heilige Geest wordt gebruikt, dan staat er eigenlijk twee keer hetzelfde. Nu Johannes hier nadrukkelijk over drie getuigen spreekt, lijkt het mij toch beter om dan te denken aan de doop in de Jordaan. De Geest die getuigt – door Zijn komst bij Jezus en bij ons met Pinksteren – wordt dan vergezeld van het getuigenis dat God de Vader Zelf gaf bij de doop in de Jordaan: “Deze is Mijn geliefde Zoon, in wie Ik welbehagen heb.” Het derde getuigenis, die van het bloed, kan dan worden gevonden in de gebeurtenissen rondom het sterven van de Heere Jezus. We kunnen dan denken aan het scheuren van het gordijn voor het Heilige der Heiligen, de aardbevingen, en de drie uren van duisternis.
Het is misschien denkbaar dat het getuigenis van het bloed in feite het menselijke getuigenis is van de verkondiging van de dood van Jezus. (Maar zie vers 9.) Wij verkondigen de dood van de Heere ook in het Avondmaal. Het is de verkondiging van de apostelen evenals dat van ons, dat God door middel van de dood van Zijn Zoon verzoening heeft mogelijk gemaakt.
Sommigen zeggen, dat we het zo moeten construeren: de Heilige Geest geeft in de harten van mensen een getuigenis dat volledig in overeenstemming is met het apostolisch getuigenis over de Geest in het leven van de Heere Jezus – water – en de betekenis van Zijn kruisdood – bloed. Op die wijze krijgen we een eensluidend getuigenis van God de Heilige Geest, met de Geest in ons, samen met de boodschap van Jezus verzoenend lijden en sterven.
9 Als wij het getuigenis van de mensen aannemen, het getuigenis van God is groter; want dit is het getuigenis van God dat Hij van Zijn Zoon getuigd heeft.
Uiteraard is het getuigenis van God – en dan bedoelen we: Geest, water en bloed – groter dan het getuigenis van mensen. De valse leraren kunnen zich uitsluitend beroepen op hun eigen menselijke overtuigingen. Als “wij” dat getuigenis van die leraren zouden willen aannemen, dan moeten we beseffen dat Gods eigen getuigenis groter is.
Hier kunnen we echter ook anders interpreteren. Wij hebben immers het getuigenis van de apostelen aangenomen en dat zou hier het “getuigenis van de mensen” kunnen zijn. Het apostolisch getuigenis en onderwijs is de grondslag van ons geloof. Het is goed te beseffen dat we uiteindelijk dat getuigenis van mensen (apostelen) alleen maar aannemen, omdat zij verwijzen naar het getuigenis dat God zelf gegeven heeft. Zij waren de ooggetuigen van Gods eigen getuigenis over Zijn Zoon. We volgen niet de religieuze overtuigingen van de apostelen, zijn niet gebonden aan een of andere religieuze traditie, maar wij erkennen de waarheid van hun getuigenis, wij erkennen dat datgene waar zij over getuigd hebben inderdaad waarachtig is – die erkenning is alleen mogelijk in de kracht van de Geest.
Wat betekent nu het woordje “dit”? Het zou kunnen zijn dat het getuigenis van God bestaat uit die drie elementen: Geest, water en bloed. Dus: de Geest die nu in de harten van mensen werkt, (zodat ze het apostolisch getuigenis aanvaarden van) de woorden die God de Vader sprak bij de doop in de Jordaan en de gebeurtenissen bij de kruisiging inclusief de lichamelijke opstanding die samen worden gesymboliseerd door het woord “bloed”.
10 Wie gelooft in de Zoon van God, heeft het getuigenis in zichzelf; wie God niet gelooft, heeft Hem tot leugenaar gemaakt, omdat hij niet geloofd heeft het getuigenis dat God van Zijn Zoon getuigd heeft.
Wie de waarheid van dit getuigenis accepteert en dus gelooft in de Zoon van God, wordt ook zelf tot getuige – “heeft het getuigenis in zichzelf.” Wie gelooft dat Jezus de Christus en de Zoon van God is, bevestigt dat Gods getuigenis de waarheid is. Dat is hetzelfde als te zeggen dat hij het getuigenis van de apostelen aanvaardt, de apostelen immers “zijn uit God; wie God kent, hoort ons; wie niet uit God is, hoort ons niet” (4:6). Dat houdtook in dat wie dat apostolische getuigenis afwijst niet alleen maar de meningen van religieuze mensen tegenspreekt, maar God Zelf tegenspreekt. Het evangelie niet aanvaarden wil zeggen God tot een leugenaar uitroepen. Dat ongeloof is dan ook het beste bewijs dat zo iemand tot de wereld behoort en niet uit God geboren is.
11 En dit is het getuigenis, namelijk dat God ons het eeuwige leven gegeven heeft; en dit leven is in Zijn Zoon.
Johannes maakt nu nog duidelijk wat het betekent dat de gelovige dit getuigenis in zichzelf heeft. God geeft het eeuwige leven net zoals Hij ook Zijn Zoon gegeven heeft. De Zoon van God is de enige manier waarop God leven aan de wereld kan geven.
Hoe weten wij dus dat wij het eeuwige leven hebben ontvangen? Dat staat of valt met het besef dat wij de Zoon hebben ontvangen – Christus die in ons is (vergelijk 2 Kor. 13:5). Het gaat dus niet om een of andere mystiek inzicht in een bijzondere kwaliteit van ons eigen leven, maar om de relatie met God de Zoon in ons geloof.
12 Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet.
Dit geeft ons dan de eenvoudige consequentie van de voorafgaande verzen. Het eeuwige leven is niets anders dan de Zoon.
-
Het lijkt sterk op een discussie die ongeveer in dezelfde tijd gespeeld moet hebben onder de rabbijnen in Israel. Wat is belangrijker? De studie van de Torah – de leer – of het doen van de geboden – praktijk? Vele interessante gedachten worden dan naar voren gebracht. De mooiste is toch wel die van Rabbi Akiba. Talmoed Torah ke-neged koelam, zegt hij, d.w.z. de studie van de Torah weegt tegen het doen van alle geboden op, is daaraan gelijkwaardig. Waarom zegt hij dat? R. Akiba geeft het antwoord: omdat de studie van de Torah leidt tot het doen van de geboden. Wat je niet kent, kun je ook niet doen.
Vind ik leuk:
Like Laden...