Christus is ons leven (2) – Kol. 3:16 – 4:1 – Bijbelbespreking Heemstede

D. De Nieuwe Mens in het Huis van de Gemeente – (3:16, 17)

De eerste twee verzen hebben in de eerste plaats betrekking op het leven van de gemeente. Het woord van Christus moet rijkelijk in ons wonen. Wat is dat woord? Ik denk dat we dan spreken over de Schrift als geheel, ook en wellicht vooral het Oude Testament. Heel de Schrift spreekt immers van Hem. “Alles moest worden vervuld wat over Mij geschreven staat in de wet van Mozes en in de profeten en psalmen” (Luk. 24:44). Anderen zeggen dat het hier alleen gaat om het evangelie, dat wil zeggen de boodschap over Christus. Weer anderen zeggen dat het alleen gaat om het onderwijs van Christus, zoals de apostelen dat hebben vastgelegd.

Meer

Christus is ons leven (1) – Kol. 3:1-15 – Bijbelbespreking Heemstede januari 2020

A. Het leven in de Opstanding van Jezus (1-4)

Het is typisch voor Paulus om ons eerst te herinneren aan een feit en daarna de praktische consequenties ervan te schetsen. Vers 1 zou daarom het beste kunnen worden vertaald als: “omdat u nu et cetera.” Er kan geen twijfel over zijn, wij zijn opgewekt met Christus. Geestelijk zijn wij deelgenoot van het sterven en de opstanding van de Heer Jezus. We zijn met Hem gekruisigd (Gal. 2:20); we zijn met Hem begraven in de doop (Rom. 6:3, 4) en daarom hebben wij ook de plicht om onszelf te beschouwen als de dood voor de zonde (Rom. 6:11). Wat de consequenties daarvan zijn gaat Paulus nu uitleggen.

Meer

Vasthouden aan het geloof – Kolosse 2:6 – 15

Vasthouden aan het geloof – Kolosse 2:6 – 15

VOOR DE PDF VAN ALLE DRIE RECENTE BESPREKINGEN, KLIK HIER:

pdf Kolosse de drie recente besprekingen

Kol. 2:6 Zoals u dan Christus Jezus, de Heere, hebt aangenomen, wandel in Hem,
7. geworteld en opgebouwd in Hem, en bevestigd in het geloof, zoals u onderwezen bent; wees daarin overvloedig, met dankzegging.
8. Pas op dat niemand u als buit meesleept door de filosofie en inhoudsloze verleiding, volgens de overlevering van de mensen, volgens de grondbeginselen van de wereld, maar niet volgens Christus.
9. Want in Hem woont heel de volheid van de Godheid lichamelijk.
10. En u bent volmaakt geworden in Hem, Die het Hoofd is van iedere overheid en macht.
11. In Hem bent u ook besneden met een besnijdenis die niet met handen plaatsvindt, door het uittrekken van het lichaam van de zonden van het vlees, door de besnijdenis van Christus.
12. U bent immers met Hem begraven in de doop, waarin u ook met Hem bent opgewekt, door het geloof van de werking van God, Die Hem uit de doden heeft opgewekt.
13. En Hij heeft u, toen u dood was in de overtredingen en het onbesneden zijn van uw vlees, samen met Hem levend gemaakt door u al uw overtredingen te vergeven,
14. en het handschrift dat tegen ons getuigde, uit te wissen. Dit handschrift was met zijn bepalingen tegen ons gericht, en Hij heeft dat uit het midden weggenomen door het aan het kruis te nagelen.
15. Hij heeft de overheden en de machten ontwapend, die openlijk te schande gemaakt en daardoor over hen getriomfeerd.

Meer

De dienst van Paulus voor de gemeente (2) – Kolosse 2:1-5

Kolossenzen 2:1 Want ik wil dat u weet hoe groot de strijd is die ik voer voor u en voor hen die in Laodicea zijn, alsook voor zovelen die mij nooit in levenden lijve hebben gezien,
2. opdat hun harten bemoedigd mogen worden, samengevoegd in de liefde, en zij tot heel de rijkdom van de volle zekerheid van het inzicht mogen komen, om het geheimenis te leren kennen van God, en van de Vader en van Christus,
3. in Wie al de schatten van de wijsheid en van de kennis verborgen zijn.
4. En dit zeg ik, opdat niemand u misleidt met mooiklinkende redeneringen.
5. Want al ben ik lichamelijk afwezig, toch ben ik in de geest bij u. Ik zie met blijdschap de goede orde onder u en de vastheid van uw geloof in Christus.

Meer

De dienst van Paulus voor de gemeente (1) – Kolosse 1:24 – 29

24. Nu verblijd ik mij in mijn lijden voor u en vervul in mijn vlees wat overblijft van de verdrukkingen van Christus, ten behoeve van Zijn lichaam, dat is de gemeente.
25. Daarvan ben ik een dienaar geworden, overeenkomstig de taak in de dienst van God, die mij met het oog op u gegeven is om het Woord van God te vervullen,
26. namelijk het geheimenis, dat eeuwen en geslachten lang verborgen is geweest, maar nu geopenbaard is aan Zijn heiligen.
27. Aan hen heeft God willen bekendmaken wat de rijkdom is van de heerlijkheid van dit geheimenis onder de heidenen: Christus onder u, de hoop op de heerlijkheid.
28. Hem verkondigen wij, terwijl we ieder mens terechtwijzen, en ieder mens onderwijzen in alle wijsheid, opdat wij ieder mens volmaakt zouden stellen in Christus Jezus.
29. Daarvoor span ik me ook in en strijd ik, overeenkomstig Zijn werking, die met kracht in mij werkzaam is.

Meer

Bijbelbespreking Heemstede –1 Johannes 5:6-12 – Leer en leven – 5 juni 2019

De eerste 12 verzen van het vijfde hoofdstuk van deze brief staan in directe tegenspraak tot drie fundamentele vergissingen in het hedendaagse christendom.

Geen leer is nodig, geen gehoorzaam leven noodzakelijk – want God is liefde.

Vanaf het eerste vers horen we al dat iemand alleen uit God geboren kan zijn, als hij werkelijk gelooft dat Jezus de Christus is. Wie de Vader liefheeft zal ook deze belijdenis kennen. Uit die belijdenis komt ook de liefde voor de broeders en zusters. De leer geeft het fundament voor de praktijk. 1)

Veel moderne christenen zijn van mening dat zowel de belijdenis als de christelijke levenspraktijk onbelangrijk zijn voor de verlossing. God wil ons helemaal niet oordelen en het enige morele principe dat we nodig hebben is dat van tolerantie – want God is liefde. Johannes spreekt dat tegen door in het tweede en derde vers duidelijk te maken dat wij God alleen liefhebben als wij Hem ook gehoorzamen, ja zelfs dat de liefde van God ons een leven in gehoorzaamheid wil geven. “Want dit is de liefde van God – de liefde van God voor ons – dat (Hij het mogelijk maakt dat) wij Zijn geboden bewaren.”

Alleen de juiste belijdenis geeft ons verlossing.

Sommige gelovigen benadrukken de leer zo sterk boven het leven dat het gebod van de liefde voor God, de naaste en de broeders en zusters in het bijzonder irrelevant wordt. Als je maar het juiste geloof hebt, wil God je aannemen. Je hoeft niet de moeite te doen om God te gehoorzamen en elkaar lief te hebben. Het was echter al duidelijk in vers 21 van het vorige hoofdstuk dat liefde voor God en de broeder (en zuster) een noodzakelijk onderdeel van het christelijk leven is.

Alleen het gebod van de liefde is belangrijk, de leer is irrelevant.

Vele christenen in de moderne tijd zijn van mening dat de kerk vooral een instrument is voor sociale hervormingen. Het gebod van de liefde staat bovenaan en sluit de noodzaak van de juiste leer uit.

In de eerste 12 verzen van het vijfde hoofdstuk benadrukt Johannes dat het ware christendom bestaat uit de juiste geloofsovertuigingen en de volledige gehoorzaamheid aan Gods geboden – en dan in het bijzonder het gebod van de liefde. ” Als de test van de belijdenis of leer of van de broederlijke liefde streng zou worden toegepast, zou je moeten concluderen dat de meeste christenen vandaag de dag antichristen zijn.” – Don Carson.

Kijken we nu naar vers 6 t/m 12. Johannes is klaar met het thema van de liefde in de eerste vijf verzen, en leg nu opnieuw uit wat de inhoud van de belijdenis van Jezus als de Christus moet zijn.

6 Hij is het Die kwam door water en bloed: Jezus, de Christus; niet door het water alleen, maar door het water en het bloed. En de Geest is het Die getuigt, omdat de Geest de waarheid is.

In plaats van “hij” zegt de Telos: “deze”. Daarmee worden we verwezen naar het vijfde vers: “wie gelooft dat Jezus is de Zoon van God.” Deze Zoon van God is dezelfde als Jezus, de Christus.

Het water en het bloed kunnen worden begrepen als aanduidingen van de doop van de Heere in de Jordaan en de kruisiging op Golgotha. Dat maakt het wel enigszins vreemd, dat juist het evangelie van Johannes de doop met water in de Jordaan niet beschrijft terwijl er wel wordt gesproken over de komst van de Heilige Geest in de vorm van een duif (Joh. 1:29-34) zonder enige connectie te maken met de doop in de Jordaan. Dat maakt de verwijzing naar de doop door Johannes weer onzeker.

Het alternatief is dan de betekenis van het water te zoeken in het feit dat het in de geschriften van Johannes vaak een symbool is van de Heilige Geest. Dan gaat het erom dat we Jezus niet alleen moeten zien in Zijn goddelijke wezen – water – maar ook in zijn aardse leven – bloed. Als het water naar de Heilige Geest verwijst, dan zal het “bloed” kunnen verwijzen naar zijn lichamelijke existentie.

Johannes maakt hier een belangrijk punt in de strijd met de valse leraren. Wat is de juiste belijdenis omtrent Jezus? De Zoon van God daalde neer vanuit de hemel en werd Jezus de Christus, is dus God en mens tegelijk en dat geldt voor heel Zijn aardse leven in het bijzonder vanaf de doop in de Jordaan tot aan Golgotha. De valse leraren waren daarentegen van mening dat de Christusgeest op Jezus neerdaalde bij Zijn doop en Hem weer verliet bij de kruisiging. De Zoon van God kon immers niet sterven. Johannes maakt duidelijk dat de Zoon van God geopenbaard is in het vlees en dus ook aan het kruis gestorven is. Voor onze verlossing is dat cruciaal.

Merk op hoe Johannes eerst zegt “niet door het water alleen” – daarmee citeert en ontkent hij de opvatting van de valse leraren – en dan nadrukkelijk “door het water en door het bloed” zegt. Deze valse leraren zeggen ofwel dat het beslissende moment het neerdalen van de Geest is bij de doop in de Jordaan ofwel dat het beslissende aspect van de Persoon van Jezus het feit is dat heel Zijn leven door de Heilige geest beheerst wordt. Dat is dus afhankelijk van de vraag of we het water hier opvatten als een verwijzing naar de doop of als een verwijzing naar de Geest. Beide mogelijkheden lijken op dit moment in de tekst aanvaardbaar. (Maar zie de volgende verzen.)

Belangrijk in dit verband is ook de rol van de Geest. Valse leraren spraken (en spreken) liever over de Christusgeest dan over Jezus van Nazareth. Johannes geeft hier echter aan de Geest zijn werkelijke rol: de Geest is het die getuigt, en de inhoud van dat getuigenis is nu juist de waarheid dat het Woord vlees geworden is, en dat de Zoon van God dezelfde is als Christus Jezus.

7 Want drie zijn er die getuigen [in de hemel: de Vader, het Woord en de Heilige Geest; en deze drie zijn één. 8 En drie zijn er die getuigen op de aarde:] de Geest, het water en het bloed; en deze drie zijn één.

De woorden die hier tussen vierkante haken staan, worden in de meeste moderne vertalingen weggelaten. Pas in de 14e eeuw worden deze woorden gevonden in de manuscripten – met de hand geschreven teksten – van het Griekse Nieuwe Testament, maar dan nog alleen als een kanttekening. Ook de oude Griekse kerkvaders citeren deze tekst niet. De woorden komen wel voor in. Oude Latijnse versie van deze brief maar dan als een notitie in de marge. Wat er gebeurd moet zijn is het volgende: bij het overschrijven van de Latijnse bijbel werd eerst de notitie in de marge ingevoerd in de tekst, vervolgens vertaald uit het Latijn naar het Grieks, en vervolgens in de vroege 16e eeuw in allerlei Griekse manuscripten ingevoerd.

7 Want drie zijn er die getuigen, 8. de Geest, het water en het bloed; en deze drie zijn één.

De tekst die we overhouden nadat we de toevoeging hebben verwijderd, is ook nog de meest zinvolle. Johannes heeft net gesproken over het water en het bloed als momenten van het getuigenis over Jezus. Hij heeft net gezegd dat het de Geest is die getuigt, omdat de Geest de waarheid zelf is. Vers 7 en 8 zoals hierboven afgedrukt, vatten de eerdere verzen dus prima samen.

Als we aannemen dat de term “water” hier ook als symbool voor de Heilige Geest wordt gebruikt, dan staat er eigenlijk twee keer hetzelfde. Nu Johannes hier nadrukkelijk over drie getuigen spreekt, lijkt het mij toch beter om dan te denken aan de doop in de Jordaan. De Geest die getuigt – door Zijn komst bij Jezus en bij ons met Pinksteren – wordt dan vergezeld van het getuigenis dat God de Vader Zelf gaf bij de doop in de Jordaan: “Deze is Mijn geliefde Zoon, in wie Ik welbehagen heb.” Het derde getuigenis, die van het bloed, kan dan worden gevonden in de gebeurtenissen rondom het sterven van de Heere Jezus. We kunnen dan denken aan het scheuren van het gordijn voor het Heilige der Heiligen, de aardbevingen, en de drie uren van duisternis.

Het is misschien denkbaar dat het getuigenis van het bloed in feite het menselijke getuigenis is van de verkondiging van de dood van Jezus. (Maar zie vers 9.) Wij verkondigen de dood van de Heere ook in het Avondmaal. Het is de verkondiging van de apostelen evenals dat van ons, dat God door middel van de dood van Zijn Zoon verzoening heeft mogelijk gemaakt.

Sommigen zeggen, dat we het zo moeten construeren: de Heilige Geest geeft in de harten van mensen een getuigenis dat volledig in overeenstemming is met het apostolisch getuigenis over de Geest in het leven van de Heere Jezus – water – en de betekenis van Zijn kruisdood – bloed. Op die wijze krijgen we een eensluidend getuigenis van God de Heilige Geest, met de Geest in ons, samen met de boodschap van Jezus verzoenend lijden en sterven.

9 Als wij het getuigenis van de mensen aannemen, het getuigenis van God is groter; want dit is het getuigenis van God dat Hij van Zijn Zoon getuigd heeft.

Uiteraard is het getuigenis van God – en dan bedoelen we: Geest, water en bloed – groter dan het getuigenis van mensen. De valse leraren kunnen zich uitsluitend beroepen op hun eigen menselijke overtuigingen. Als “wij” dat getuigenis van die leraren zouden willen aannemen, dan moeten we beseffen dat Gods eigen getuigenis groter is.

Hier kunnen we echter ook anders interpreteren. Wij hebben immers het getuigenis van de apostelen aangenomen en dat zou hier het “getuigenis van de mensen”  kunnen zijn. Het apostolisch getuigenis en onderwijs is de grondslag van ons geloof. Het is goed te beseffen dat we uiteindelijk dat getuigenis van mensen (apostelen) alleen maar aannemen, omdat zij verwijzen naar het getuigenis dat God zelf gegeven heeft. Zij waren de ooggetuigen van Gods eigen getuigenis over Zijn Zoon. We volgen niet de religieuze overtuigingen van de apostelen, zijn niet gebonden aan een of andere religieuze traditie, maar wij erkennen de waarheid van hun getuigenis, wij erkennen dat datgene waar zij over getuigd hebben inderdaad waarachtig is – die erkenning is alleen mogelijk in de kracht van de Geest.

Wat betekent nu het woordje “dit”? Het zou kunnen zijn dat het getuigenis van God  bestaat uit die drie elementen: Geest, water en bloed. Dus: de Geest die nu in de harten van mensen werkt, (zodat ze het apostolisch getuigenis aanvaarden van) de woorden die God de Vader sprak bij de doop in de Jordaan en de gebeurtenissen bij de kruisiging inclusief de lichamelijke opstanding die samen worden gesymboliseerd door het woord “bloed”.

10 Wie gelooft in de Zoon van God, heeft het getuigenis in zichzelf; wie God niet gelooft, heeft Hem tot leugenaar gemaakt, omdat hij niet geloofd heeft het getuigenis dat God van Zijn Zoon getuigd heeft.

Wie de waarheid van dit getuigenis accepteert en dus gelooft in de Zoon van God, wordt ook zelf tot getuige – “heeft het getuigenis in zichzelf.” Wie gelooft dat Jezus de Christus en de Zoon van God is, bevestigt dat Gods getuigenis de waarheid is. Dat is hetzelfde als te zeggen dat hij het getuigenis van de apostelen aanvaardt, de apostelen immers “zijn uit God; wie God kent, hoort ons; wie niet uit God is, hoort ons niet” (4:6). Dat houdtook in dat wie dat apostolische getuigenis afwijst niet alleen maar de meningen van religieuze mensen tegenspreekt, maar God Zelf tegenspreekt. Het evangelie niet aanvaarden wil zeggen God tot een leugenaar uitroepen. Dat ongeloof is dan ook het beste bewijs dat zo iemand tot de wereld behoort en niet uit God geboren is.

11 En dit is het getuigenis, namelijk dat God ons het eeuwige leven gegeven heeft; en dit leven is in Zijn Zoon.

Johannes maakt nu nog duidelijk wat het betekent dat de gelovige dit getuigenis in zichzelf heeft. God geeft het eeuwige leven net zoals  Hij ook Zijn Zoon gegeven heeft. De Zoon van God is de enige manier waarop God leven aan de wereld kan geven. 

Hoe weten wij dus dat wij het eeuwige leven hebben ontvangen? Dat staat of valt met het besef dat wij de Zoon hebben ontvangen – Christus die in ons is (vergelijk 2 Kor. 13:5). Het gaat dus niet om een of andere mystiek inzicht in een bijzondere kwaliteit van ons eigen leven, maar om de relatie met God de Zoon in ons geloof.

12 Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet.

Dit geeft ons dan de eenvoudige consequentie van de voorafgaande verzen. Het eeuwige leven is niets anders dan de Zoon.

  1. Het lijkt sterk op een discussie die ongeveer in dezelfde tijd gespeeld moet hebben onder de rabbijnen in Israel. Wat is belangrijker? De studie van de Torah – de leer – of het doen van de geboden – praktijk? Vele interessante gedachten worden dan naar voren gebracht. De mooiste is toch wel die van Rabbi Akiba. Talmoed Torah ke-neged koelam, zegt hij, d.w.z. de studie van de Torah weegt tegen het doen van alle geboden op, is daaraan gelijkwaardig. Waarom zegt hij dat? R. Akiba geeft het antwoord: omdat de studie van de Torah leidt tot het doen van de geboden. Wat je niet kent, kun je ook niet doen.

Bijbelbespreking Heemstede –1 Johannes 5:1-5 – Overwinnaars in Christus – – 22 mei 2019

We lezen in Johannes 16:33, “hebt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen.” Het is in die overwinning dat wij mogen delen. Wij zijn in Christus die overwon zelf tot overwinnaars geworden. Daarom kan Paulus zeggen in Romeinen 8 “Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem die ons heeft liefgehad.” En ook in 1 Korinthe 15:57, “maar God zij dank, die ons de overwinning geeft door onze Heer Jezus Christus!” Zoals Hij de wereld heeft overwonnen, en er geen deel van uitmaakt, zo “zijn ook wij in deze wereld” (4:17).

De term “wereld” betekent hier het systeem van instituten, staten en religies die vijandig staan tegenover God en uiteindelijk geleid zullen worden door de Antichrist. (Het woord “wereld” kan ook betekenen de mensheid als Gods schepsel, zoals in Johannes 3:16.)

Johannes heeft al eerder van de jongelingen in het geloof gezegd, dat ze door de kracht van Gods Woord in staat waren de satan te overwinnen (2:13, 14). Wat ook geldt voor de martelaren in de Grote Verdrukking: “de aanklager van onze broeders, die hen dag en nacht voor onze God aanklaagde, is neergeworpen. En zij zelf hebben hem overwonnen door het bloed van het lam en door het Woord van hun getuigenis” (Op. 12:11). De volledige overwinning is dus een zaak van de toekomst: “De God nu van de vrede zal de satan spoedig onder uw voeten verpletteren” (Romeinen 16:20). De overwinning in het heden houdt in dat wij weerstand kunnen bieden aan het werk van de satan. “Weerstaat echter de duivel en hij zal van u vluchten” (Jacobus 4:7). De satan kan “voordeel” op ons behalen, wanneer wij onwetend blijven over “zijn gedachten” (2 Korinthe 2:10, 11). Maar we weten wat hij wil: de gelovigen weghalen uit de vreugde van de gemeenschap met Vader en Zoon. Bij de opdracht om alle boosheid te laten varen nog voordat de zon ondergaat, zegt Paulus in één adem: “en geeft de duivel geen plaats” (Efeze 4:27). Zonder de hele wapenrusting van God, zijn wij niet bij machte stand te houden “tegen de listen van de duivel” (Efeze 6:11). Waarheid, gerechtigheid, het evangelie van de vrede, het geloof, de zekerheid van de behoudenis en boven alles het Woord van God zijn de wapens waarmee wij kunnen standhouden.

In deze eerste vijf verzen van hoofdstuk vijf noemt Johannes drie kenmerken van het geloof dat de wereld overwint. Dat is in de eerste plaats het geloof in de waarheid van het evangelie. In de tweede plaats de liefde voor God en de broeders en zusters. En in de derde plaats de gehoorzaamheid aan het Woord van God.

1. Geloof in de waarheid van het evangelie

Het kenmerk van een gelovige die de wereld overwint is het geloof dat Jezus de Christus is (vers 1.) Daaraan gelijk staat de uitdrukking in vers 5, “dat Jezus is de Zoon van God.” Met die twee titels is alles gezegd. Dat Jezus de Christus is legt alleen meer nadruk op Zijn status als de Messiaanse Koning, die nu aan de rechterzijde van God in de hemel regeert. Deze Koning is echter ook de tweede persoon van de drie-eenheid die uit de hemel neerdaalde om vlees te worden. Zo verenigd Jezus Christus in Zichzelf de volledige goddelijke natuur en de volledige menselijke natuur. Hij is waarachtig (en volledig) God en waarachtig mens.

Alle andere bijzondere uitspraken over Jezus vinden hierin hun grondslag. Wie Hem aannemen hebben het recht en de macht ontvangen om kinderen van God te worden (Johannes 1:12). Daarom is Hij “de Weg, en de Waarheid, en het Leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij” (Johannes 14:6). Er is geen ander fundament voor het christelijk geloof dan Jezus Christus (vg. 1 Korinthe 3:11).

Johannes zegt nu dat die dit gelooft “uit God geboren” is. Dat moet een verwijzing zijn naar het gesprek van de Here met Nicodemus in Johannes 3. Alleen het nieuwe leven dat God soeverein aan een mens heeft gegeven, brengt iemand ertoe om Jezus als de Zoon van God te erkennen, en in Hem te geloven en zo eeuwig leven te ontvangen. Wanneer Simon Petrus tegen de Here zegt “U bent de Christus, de Zoon van de levende God” (Statenvertaling) of: “U bent de Heilige van God” (Joh. 6:69) , dan is het antwoord een bevestiging van de bijzondere betekenis van deze belijdenis. De Heere zegt: “gelukkig ben jij, Simon, zoon van Jona, want vlees en bloed heeft je dat niet geopenbaard, maar mijn Vader die in de hemelen is” (Mattheus 16:17). Geen mens kan dat van nature werkelijk belijden. Hoe is het mogelijk dat een mens die een slaaf is van de zonde en schuw is voor het licht dat hem veroordelen zou, zou erkennen dat Jezus de Zoon van God is? “Als iemand Zijn wil doen wil, zal hij van deze leer erkennen of zij uit God is…” De erkenning van het evangelie heeft meer te maken met het zoeken van de vergeving en berust meer op inzicht in de morele status voor God, dan op theoretisch inzicht in de geschiedenis. Mensen hebben over het algemeen veel meer vertrouwen in de praatjesmakers en opscheppers in deze wereld die hun eigen eerlijkheid zoeken en vanuit zichzelf spreken. Daartegenover stelt de Here: “Wie de heerlijkheid zoekt van Hem die Hem heeft gezonden, die is waarachtig” (Johannes 7:17, 18). Ook Hij zocht niet Zijn eigen heerlijkheid en sprak niet uit zichzelf, maar al Zijn woorden waren “van Hem die Mij heeft gezonden” (7:16).

Het is interessant dat de uitdrukking “uit God geboren” in de voltooid verleden tijd staan, terwijl het woord “gelooft” in de tegenwoordige tijd is gesteld. De betekenis van dit geloven kan moeilijk worden onderschat. Het is volgens Johannes zelfs “zijn gebod, dat wij geloven in de naam van zijn Zoon Jezus Christus.” Geloven is dan de hele praktijk van ons gelovige leven – het geloof waarmee wij geloven. Een ieder die nu continu en voortdurend gelooft dat Jezus de Christus is, is “voorafgaande aan dat geloof” uit God geboren. Daar ging onder andere de strijd over tussen Gomarus en Arminius in de tijd van de Reformatie. Arminius was van mening dat een voortdurende oefening in het geloof de oorzaak was van de wedergeboorte. Gomarus had echter al van Calvijn geleerd dat het precies omgekeerd zit: dit voortdurende en blijvende geloof is een resultaat van de wedergeboorte. Dat is heel belangrijk voor de kwestie van de zekerheid van het geloof. Want volgens Arminius kun je de wedergeboorte verliezen wanneer je ophoudt met geloven. Omgekeerd stelde Calvijn dat de volharding in het geloof een bewijs is van de wedergeboorte. Het geloof dat God ons schenkt (Efeze 2:8, “het is een gave van God”) is een uitvloeisel van het nieuwe leven dat God ons soeverein geschonken heeft. Daarom is het ook zo belangrijk het Johannes 3 eerst spreekt over de wedergeboorte en daarna pas over het reddende geloof. Als dit niet zo was, zouden wij de wedergeboorte door onze eigen inspanning kunnen verdienen; dan is het geloof een goed werk zoals de Katholieke Kerk leert, en de uitverkiezing een beloning. Dat is echter in strijd met de leer van de Schrift, dat onze behoudenis een zaak van genade en niet van werken is.

Mensen die uit God geboren zijn niet zomaar en in het algemeen “gelovig.” De waarheid van de belijdenis – althans de hoofdzaken daarvan – hoort bij het waarachtige geloof. Geloven is geloven in een Persoon die de Waarheid is – het is dus ook vol vertrouwen je overgeven aan de Waarheid die in Christus is, zoals die door de apostelen is doorgegeven als de Leer en Overlevering van het evangelie. De apostelen zouden immers in “heel de waarheid worden” ingeleid. Gelovigheid is de eigenschap van mensen die zoeken naar een religieuze zingeving van hun leven, en daarbij de openbaring van het evangelie niet gehoorzamen maar hun eigen levensbeschouwing opbouwen. We spreken hier nadrukkelijk over het geloof en de belijdenis van Jezus als de Christus. Dat is het (objectieve) geloof – de inhoud van de belijdenis – dat wij (subjectief) geloven. (Ons geloven heet in de traditie van de theologie de zogenaamde fides qua, en het geloof als de inhoud die wij geloven heet dan de fide quae.) Dit is het inhoudelijke geloof dat een broer van Jezus, de apostel Judas, betiteld heeft als “het geloof dat eenmaal aan de heiligen is overgeleverd” (Judas 3). (Jezus had vier met name genoemde broers: Jacobus, Simon, Jozef en Judas.) Van dit geloof zegt Paulus dat wij onszelf moeten onderzoeken of wij “in het geloof” zijn (2. Korinthe 12:5).

2. Liefde tot God en de broeders en zusters

Wie de Vader liefheeft heeft ook de kinderen liefst die uit Hem geboren zijn. Dit is het tweede morele kenmerk van de gelovigen die overwint. Wedergeboorte brengt ons in een nieuwe verhouding tot God, die bepaald wordt door het geloof. Maar de wedergeboorte brengt ons ook in een nieuwe relatie tot God en Zijn kinderen – liefde: de volledige betrokkenheid op anderen inclusief de zorg voor hen. Als ze samenvatten wat Johannes daarover al in zijn brief heeft gezegd komen we tot het volgende:

Wie zijn broeder liefheeft, woont in het licht – alleen wie zijn broeder liefheeft is een kind van God – omdat wij de broeders liefhebben zijn wij overgegaan uit de dood naar het leven – wie geen zorg heeft voor een broeder in nood heeft de liefde van God niet in zich – Hij heeft ons het gebod gegeven elkaar lief te hebben – we moeten elkaar liefhebben omdat de liefde uit God is – de onzichtbare God wordt zichtbaar in onze liefde voor elkaar; Zijn liefde wordt in onze broederliefde volkomen – wie God liefheeft staat onder het gebod om ook zijn broeder lief te hebben.

3. Gehoorzaamheid aan de wet van Christus

Ook de liefde bestaat niet in zuivere willekeurige vrijheid. Het is een fundamenteel gebod dat de kern vormt van alle andere geboden. Daarom kan Johannes in één adem spreken over de liefde van God en Zijn geboden. Zoals het geloof de motivatie is voor de liefde, zo is de liefde de motivatie voor de gehoorzaamheid aan de geboden. (Daarom spreekt de Gereformeerde traditie over de “werken der dankbaarheid.”)

Die gehoorzaamheid aan de geboden wordt met twee verschillende woorden omschreven. In vers 2 de gaat het om het doen van de geboden. Dat wil zeggen dat wij de geboden van Christus – en niet de wet van Mozes – als opdrachten voor ons leven daadwerkelijk moeten uitvoeren. Over de verhouding tussen de wet van Christus en de wet van Mozes hebben we al eens eerder gesproken. Wij staan niet onder de wet van Mozes maar we hebben wel de geboden van Christus ontvangen. We leven in de sfeer van Zijn gezag. Er zijn natuurlijk geboden die zowel tot de wet van Mozes als tot de wet van Christus behoren. Maar formeel leven we alleen onder (eigenlijk: in) de wet van Christus. Mattheus 5 tot en met 7 geeft duidelijk aan dat de wet van Christus in veel opzichten de eigenlijke intentie van de wet van Mozes tot uitdrukking brengt.

De tweede uitdrukking vinden we in vers 3, en dat is Zijn geboden “bewaren”. Het is dezelfde uitdrukking die we vinden in Mattheus 28 waar de discipelen en ook wij de opdracht krijgen de volkeren te leren “bewaren alles wat Ik u heb geboden.” Dit “bewaren” betekent vooral het accepteren van de wet van Christus als de maatstaf van ons morele leven. Het accent verschuift met dit woord van het doen van de geboden naar het leren en overwegen van de geboden. Zoals al eerder opgemerkt kent het Nieuwe Testament meer dan 1000 opdrachten, geboden en verboden. Volgens een oude opvatting is elk moreel gebod in het Oude Testament dat in het Nieuwe Testament niet is veranderd of weggenomen, nog steeds van kracht voor de gelovigen in Christus. Daarnaast zijn alle geboden in het Oude Testament die nadrukkelijk aan Israël gericht zijn en die moeten dienen om het voortbestaan van dat (uitverkoren en geheiligde) volk mogelijk te maken, voor de gemeente van Christus niet rechtstreeks van kracht – daarom vieren we geen sabbat en doen we de besnijdenis niet et cetera. De principes achter die geboden zijn echter ook voor ons morele leven van belang. We hebben het hier over een hele concrete en complexe gehoorzaamheid die in het praktische leven van de gemeente – denk aan het morele overleg binnen de gemeente volgens Mattheus 18:15-20 – in onderling overleg gestalte krijgt.

God liefhebben, de broeders en zusters liefhebben en Zijn geboden doen en bewaren, is dus een drievoudige omschrijving van ons morele leven.  Zoiets als “wet”  hoort er nadrukkelijk toch bij! We zijn gewend om liefde tegenover wet te stellen. De liefde moet spontaan en vrijwillig zijn, terwijl geboden worden gehoorzaamd uit angst of respect. Maar dit zijn de geboden van een God die liefde is! Daarom kan de Heer Jezus zeggen in Mattheus 11 dat Zijn juk zacht is en Zijn last licht is. En met betrekking tot de geboden zegt Johannes het zelf in ons gedeelte: “en Zijn geboden zijn niet zwaar” (vers 3). Wie de geboden van Christus benadert als opdrachten van een levende Heer waarvan het gebod van de liefde de kern uitmaakt, vervult de wet (van Mozes). De wet daarentegen gebruiken als een systeem van werken om Gods genade te verdienen, en het uit het oog verliezen van de eenheid van de wet door haar op te delen in een veelheid van individuele werken, is het tegendeel van wat wij hier vinden. Hier gaat het om een gerechtigheid die op grond van geloof is en niet om een gerechtigheid die als op grond van werken gebeurt (vergelijk Romeinen 9:30-33). Het gaat om een uitwerken in gerechtigheid (Romeinen 12 – 15) van een gerechtigheid of behoudenis die ons al eerder is geschonken. Het gaat niet om gedragsregels die aan de vrijheid van de natuurlijke mens worden overgelaten, maar om het doen van “goede werken, die God tevoren heeft bereid, opdat wij daarin zouden wandelen” (Efeze 2:10).

Als we samenvatten wat Johannes in deze brief en in zijn evangelie over de gehoorzaamheid geleerd heeft, vinden we het volgende:

  • Als wij Hem liefhebben, zullen wij Zijn geboden bewaren (Johannes 14:15).
  • Als iemand Hem liefheeft, zal hij Zijn Woord bewaren (Johannes 14:23-24).
  • Als wij Zijn geboden bewaren, zullen wij in Zijn liefde blijven – net zoals de Here Jezus in Gods liefde woont omdat Hij de geboden van Zijn Vader houdt (Johannes 15:10)
  • Wij zijn Zijn vrienden als wij doen wat Hij ons heeft opgedragen. (Johannes 15:14)

Maar het belang van deze gehoorzaamheid vinden we overal:

  • God heeft de Heilige Geest gegeven aan hen die Hem gehoorzamen (Hand. 5:32).
  • Allen die Hem gehoorzamen is Hij een bron geworden van eeuwige redding (Heb. 5: 9).
  • Wij hebben onze zielen gereinigd door de gehoorzaamheid aan de waarheid (1 Petrus 1:22).

(wordt vervolgd)

RAV

Bijbelbespreking Heemstede – 10 april 2019 – 1 Joh. 4:11-14

Vanwege twee Amerikaanse gasten in ons midden, was het een bijzondere bespreking – bijna alles werd in het Engels uitgesproken. Voor sommigen was het om die reden wat minder toegankelijk. Hopelijk kan deze samenvatting in het Nederlands de lacune opvullen.

DE MOTIVATIE OM DE BROEDERS LIEF TE HEBBEN

11 Geliefden, als God ons zo liefhad, moeten ook wij elkaar liefhebben.

Voor Johannes is de liefde voor de broeders en zusters een heel belangrijk thema. In deze brief is het, naast de goede leer over en de correcte belijdenis van de Heer Jezus, het kenmerk van de waarachtige gemeente.

Tussen de leer en het leven, de goede belijdenis en de broederliefde, bestaat een innige samenhang. Vers 11 spreekt ons aan als geliefden – wij zijn door God geliefd en door elkaar. De liefde van God voor ons is een zaak van de leer, van de waarheid van het evangelie. Vers 10 legt uit hoe wij de liefde van God moeten verstaan. God heeft ons liefgehad terwijl wij Hem niet liefhebben, en dat heeft Hij bewezen door zijn Zoon te zenden als zoenoffer. En dan zegt vers 11, dat als God ons op deze manier, tot het uiterste, heeft liefgehad, dat het enige passende, “behoorlijke” antwoord van ons is, om elkaar lief te hebben. (Niet in dezelfde mate, wat voor ons onmogelijk is, maar wel tot het uiterste. We moeten beseffen dat liefde in de Bijbel niet een kwestie is van emoties, maar van onze wil; niet van gevoelens, maar van daden.)

Johannes geeft in zijn brief verschillende motivaties voor de onderlinge liefde.

  • Zo zegt hij in 3:11 dat wij elkaar moeten liefhebben omdat vanaf het begin de Heer Jezus die boodschap heeft gegeven. (Zie Johannes 13:34.)
  • In datzelfde hoofdstuk zegt hij in vers 14, dat de liefde voor de broeders en zusters een kenmerk is van het nieuwe leven. Aan die liefde kunnen wij vaststellen dat wij dat nieuwe leven hebben ontvangen.
  • Bovendien zegt vers 23 dat het hoort bij het gebod van de Heer Jezus aan ons: (1) te geloven in Zijn naam (d.i. Zijn gezag te erkennen, Zijn persoon te eren, Hem te belijden in waarheid) en (2) elkaar lief te hebben.
  • Volgens vers 24 is dat een voorwaarde van Zijn aanwezigheid in ons leven, en onze aanwezigheid in de levenssfeer van de Heer Jezus. (Hij blijft in ons, en wij in Hem.)
  • In het vierde hoofdstuk zegt vers 12 opnieuw, dat de onderlinge liefde een voorwaarde is van Gods aanwezigheid in ons leven.
  • En tenslotte in vers 21 wordt het zo voorgesteld, dat de liefde voor de broeders en zusters een gevolg is van onze liefde voor God. God gebiedt ons Hem lief te hebben, maar daarin is inbegrepen dat wij ook onze broeders en zusters liefhebben.

Meerdere motivaties dus voor de opdracht elkaar lief te hebben.

HET ZICHTBAAR MAKEN VAN GODS LIEFDE

12 Niemand heeft ooit God gezien. Als wij elkaar liefhebben, blijft God in ons en is Zijn liefde in ons volmaakt geworden.

Niemand heeft ooit God gezien, maar, zegt Johannes in zijn evangelie, de unieke Zoon van God heeft Hem verklaard, d.i. geopenbaard. (Joh. 1) Onze tekst suggereert, zonder het rechtstreeks te zeggen, dat net zoals de onzichtbare God zichtbaar is geworden in de Zoon, dat onze onderlinge liefde God ook zichtbaar maakt in de wereld. Omdat die liefde met zich meebrengt dat God in ons blijft – woont door Zijn Geest – kunnen wij Gods liefde in de wereld zichtbaar maken. Daarom kan Johannes zeggen dat Gods liefde dan in ons “volmaakt” geworden is. D.w.z. dat Gods liefde dan Zijn doel bereikt heeft – voleindigd is.

HET GETUIGENIS VAN DE GEEST

13 Hieraan weten wij dat wij in Hem blijven en Hij in ons, doordat Hij ons van Zijn Geest gegeven heeft.

In het derde hoofdstuk zegt Johannes al dat de Geest die Hij ons gegeven heeft, de grondslag is voor ons besef dat God in ons blijft. Blijkbaar is Gods aanwezigheid in ons leven op te merken aan de werkzaamheid van de Heilige Geest. Vers 13 van ons hoofdstuk zegt ongeveer hetzelfde. Vers 11 en 12 spreken dus over de gehoorzaamheid aan Gods gebod als een antwoord op Gods liefde. Vers 13 en 14 maken ons duidelijk dat God ons “van zijn Geest gegeven heeft” om ons te laten weten dat Hij in ons leven aanwezig is en wij in het goddelijke leven aanwezig zijn. Maar waaraan merken wij dan dat de Heilige Geest in ons werkzaam is?

DE INHOUD VAN HET GETUIGENIS

14 En wij hebben gezien en getuigen dat de Vader de Zoon gezonden heeft als Zaligmaker van de wereld.

Het lijkt mij dat vers 14 daarop het antwoord geeft. Wie heeft ingezien op grond van het getuigenis van de apostelen die het hebben gezien, en die zelf tot een getuige geworden is daarvan, heeft de Geest in zich. Dat wil zeggen wanneer wij geloven, erkennen en belijden, dat de Zoon gezonden is door de Vader en dat Hij in het vlees gekomen is en de zonden gedragen heeft op het kruis en dus de Redder is van allen die in Hem geloven – dan wordt daaraan zichtbaar dat de Heilige Geest in ons werkt. De belijdenis van Jezus als de Messias, de Zoon van God, kan alleen vanuit de hemel geschonken worden. (“Vlees en bloed hebben dat niet aan jou, Petrus, geopenbaard.”)

HEEFT DE HEER JEZUS DE WERELD LIEF?

Bij onze bespreking kwam er ook nog een interessant punt naar voren. Ik vestigde de aandacht op het feit dat nergens in het Nieuwe Testament rechtstreeks gezegd wordt dat de Heer Jezus de wereld liefheeft, of zondaars liefheeft. Er wordt alleen van Hem gezegd dat Hij de Zijnen heeft liefgehad, ja zelfs dat Hij “hen liefgehad heeft tot het einde” (Johannes 13:1).

Er wordt wel gezegd dat God de wereld liefheeft, zoals in Johannes 3:16. Dat betekent dat God “in het algemeen”, in Zijn handelen tegenover de mensheid liefdevol is. Hij immers “wil dat alle mensen behouden worden en tot kennis van de waarheid komen” (1 Tim. 2:4).

Als tegenargument werd gezegd, dat als God de wereld liefheeft, en de Heer Jezus God is, daaruit volgt dat de Heer Jezus de wereld liefheeft. Immers, de Heer Jezus is volledig God en volledig mens. Hij deelt in alle eigenschappen die God heeft.

Echter, er zijn daden en eigenschappen die van de Heer Jezus gezegd kunnen worden, die niet gezegd kunnen worden van God. We kunnen niet zeggen dat God “Zichzelf gegeven heeft tot een losprijs voor allen” (1 Tim. 2:5). We zeggen niet dat God gekruisigd is.

Het lijkt toch zo te zijn dat God de Vader in Zijn liefde voor de mensheid, zijn Zoon gegeven heeft om die wereld een middel tot redding te geven. In die zin is de Heer Jezus een “losprijs voor allen” (1 Tim. 2:6). Die losprijs is alleen effectief voor degenen die geloven. Volgens Romeinen 8 zijn dat degenen die Hij “tevoren bestemd heeft om aan het beeld van zijn Zoon gelijkvormig te zijn”, die Hij vervolgens heeft geroepen, gerechtvaardigd en verheerlijkt. (Rom. 8:28-30)

Daarom moeten we zeggen dat de Heer Jezus diegenen liefheeft die de Vader Hem gegeven heeft. (Johannes 17:6, “de mensen die U Mij uit de wereld hebt gegeven. Zij waren de uwen en U hebt ze Mij gegeven.”) Uiteraard wordt in het evangelie van Johannes vaker gezegd dat de Heer Jezus Zijn discipelen heeft liefgehad, zoals in 13:34, “zoals Ik u heb liefgehad.”

De volgende bespreking zal plaatsvinden op woensdag 8 mei, aanvang 14.00, in de Heemkerk in Heemstede.

RAV