Met Kerst gaat het helemaal Mis

Ik zou het wel mooi vinden als we de benaming “Kerstmis” zouden laten vallen. In de kerk vieren wij voortaan de Incarnatie. De vleeswording van het Woord van God. Geen kerstballen en engelenhaar meer, geen nepkaarsen aan een elektrisch draadje, geen cadeautjes onder de boom en zeker niet ’s morgens de kerkdienst en ’s middags de Kerstman.

Kerkelijk vieren we liever de Incarnatie, God die mens werd. De gekruisigde Heere is in ons geloof tevens God in de kribbe. Als God op aarde verschijnt is Hij de Gekruisigde en dat wordt vanaf Zijn geboorte al zichtbaar.

diy-christmas-tree-decoration-ideas-6

KerstMis, gevierd door zovelen die geen christelijk geloof meer hebben, draait om iets anders. Om onvervulde wensen die de mensheid heeft over vrede en recht. Of over het ontbreken van vrijgevigheid – net als bij Sinterklaas. Heel even is er een Kerstbestand, terwijl de oorlog voortduurt. En het gaat over het Germaanse beeld van “licht in de duisternis”, omdat de Zon elke dag weer langer gaat schijnen. Maar dat hoort bij wat we vroeger noemden: de “wereld”, de onkerkelijke, ongelovige, onchristelijke wereld die het evangelie niet kent en aanvaardt, maar het eigenlijk zo diep nodig heeft. Met Kerst viert die wereld een lege kribbe – zoals ze met Pasen ook een vol graf en niet de opstanding viert. De wereld denkt dan hooguit terug aan een martelaar, maar gedenkt niet de Heere die geleden heeft en uit de doden opstond.

Het kerstverhaal uit Lukas kan dan ook aanleiding zijn tot een enorm misverstand. Het is niet het verhaal van een arme jongen die eigenlijk koning was, maar dat later op tragische manier niet echt kon zijn. De nadruk ligt heel romantisch  op de armoede. Het verhaal van het arme kind dat koning wordt,  is echter een heidens sprookje en niet het Bijbelverhaal.

Het gaat alleen niet om armoede maar om de vloek die Jezus kwam dragen om ons daarvan te bevrijden. Lukas kun je niet lezen zonder de Joodse context van Ex. 13:15. Dit is het verhaal van de eerstgeborene in de stal tussen de dieren, die niet “gelost” wordt en dus niet voor de Heere wordt gebracht. Het kind is niet op weg om koning te worden, maar om de Vervloekte in het midden van Zijn volk te zijn. Dat is een heel ander verhaal. Incarnatie in het licht van Pasen, dat is de echte “Kerst”, maar dat is niet de wereldlijke Kerstmis die je ook zonder kruis en opstanding kunt vieren.

Ik had ooit een ongelovige en onkerkelijke buurman. Hij spoot zijn ramen vol met kerstsneeuw, had de grootste kerstboom van de buurt die kreunde onder het gewicht van de kerstballen. Al dagen voor Kerstmis was hij daar mee bezig. En als Kerstochtend aanbrak, bleef hij thuis. Moest zijn roes uitslapen, want Kerstavond was nogal vol herrie en drank geweest met een familieruzie, die ook zijn weerga niet had in de buurt.

seven-last-words-church-of-god-in-christ-jesus-vnbnzj-clipart

Hoe kunnen we het feest van de Incarnatie redden van de Kerst die zo enorm is Mis gegaan? Afschaffen is één optie. Het verplaatsen naar een andere datum – want Jezus werd geboren in maart – is een andere optie. En: het vieren zonder heidense symbolen en met aandacht voor de diepe Joodse context ervan – als het feest van de Incarnatie: het Woord dat vlees is geworden en onder ons heeft gewoond. Met een ouderwetse gereformeerde vroomheid:

“Als ik bedenk dat de Heere Zijn Rijkdom verliet voor mij. Dat Hij in mijn beestenstal (=hart) woning heeft gemaakt. Ik, nietig en zondig mens. Wat een feest; dit Heilsfeit moet gevierd worden!”

De 15 voordelen van tekstuitleggende prediking

Expository preaching oftewel “tekstuitleggende”, of “tekstvolgende” prediking, is een manier van prediken waarin de betekenis van een passage of tekst van de Schrift centraal staat, die ook bepaalt hoe de prediking verloopt. Dus niet alleen het onderwerp wordt vastgelegd door de tekstkeuze, maar ook de inhoud, wat erover gezegd wordt, en ook de verschillende stappen van de preek. De opbouw van de preek volgt de opbouw van de tekst.

Meer

Verootmoediging…

“Nu dan, spreekt de Here: Bekeert u tot Mij met uw ganse hart. Scheurt uw hart en niet uw klederen.” (Joël 2:12, 13)

Hebben wij wel eens stilgestaan bij het idee van “verootmoediging”? Dat is iets van de houding die wij in het geloof aannemen tegenover God. Heel onze liefde, heel onze toewijding, heel onze dankbaarheid, heel ons vertrouwen moet aan Hem gewijd zijn. Dat is een bekering met heel je hart. Niet alleen maar aan de buitenkant, niet alleen met het “scheuren van de kleren” tegenover andere mensen de indruk wekken dat je beseft een zondaar te zijn, maar daadwerkelijk dat innerlijk besef. Niets wat wij hebben in dit leven hebben wij verdiend, is zomaar en zonder meer van onszelf. Als we kijken naar onszelf zien we een mens die tegenover God en de naaste gefaald heeft. We zouden dat meer moeten beseffen. Niet om vervolgens gebukt te gaan onder de last van zonde en schuld, maar opdat wij een dieper besef krijgen van de genade die ons is toebedeeld.

Het gebed van verootmoediging in onze eredienst, is bedoeld om dat besef bij ons op te wekken. Dat wij voor God niet zouden kunnen bestaan als Hij onze toestand en positie niet ingrijpend had veranderd. Te beginnen met de positie: in Christus zijn wij Gods geliefde kinderen, we zijn geadopteerd. En dan onze conditie: Zijn Geest woont in ons en maakt ons van dag tot dag gelijkvormiger aan de Zoon van God. Als kinderen die Gods liefde ervaren kunnen wij dan voor Hem staan, maar toch ook in het besef van de afstand die onze zonden maken tussen ons en een heilige God.

Liefde was het, onuitputtelijk
liefde en goedheid eindeloos groot.
Toen de Levens-Vorst op aarde
tot ons heil zijn bloed vergoot.
Komt, laat ons zijnen liefde prijzen!
God geeft vreugde en dankens-stof,
eenmaal zingen wij voor eeuwig
in de hemel zijnen lof.
(Lied 602:1, Hemelhoog)

De Makke van Vrijdenkerij – een gastblog

DE MAKKE VAN VRIJDENKERIJ

Vrijdenkers begeven zich op het terrein van de argumentatie, ze willen alles beredeneerd hebben, slechts logische zekerheid scheppen. Dat is een (ook) belangrijk aspect van het atheïsme. Wij geloven daarentegen in God, dat is een zekerheid van het hart. Door aspecten van het geloof – die uit het hart afkomstig zijn – onderling te gaan vergelijken met zuiver verstandelijke zaken, worden mijns inziens appels letterlijk met peren vergeleken. Het is een zinloze strijd die uiteindelijk alleen maar verliezers kent. De gelovige weet vanuit het hart dat hij gelooft in God, in de Heere Jezus Christus; waarom willen atheïstische verstandelijke denkers dat kapot redeneren? Wat schiet je er mee op en wat bewijs je er mee? Dat je het “gelijk” aan jouw zijde hebt? En als je voldaan tot de conclusie bent gekomen dat je gelijk hebt, wat bewijst dat dan? De ander is het levende bewijs van het geloof in een God die verstandelijk niet te begrijpen valt. Omgekeerd geldt dit alles natuurlijk ook voor verstarde gelovigen, die elke vorm van vergelijkende wetenschap rigoureus afwijzen.

Ik snap dat de apologetische argumenten van het Christelijk geloof niet serieus genoeg worden genomen door vrijdenkers. Natuurlijk roept elke these een anti-these op, dat weten we al van de filosoof Hegel. Alleen betoogde Hegel dat deze these en anti-these idealiter zouden kunnen leiden tot een synthese, een som der delen die méér is dan die som alleen, bijvoorbeeld tot nieuwe inzichten zou kunnen leiden. Ik ervaar het beredeneren van het geloof “zuiver” vanuit het verstand als zeer eenzijdig en zelfs ééndimensionaal. De rede kan leiden tot synthese, maar ook van een nieuwe meta-anti-these, waarbij de groepen debatanten uit elkaar gaan en niet meer naar elkander luisteren. De rede is in staat om alles kapot te redeneren, daarmee bedoel ik dat het menselijke denken grofweg beperkt is tot het denken in oorzaken en gevolgen. Als iets niet exact strookt met het denken van A naar B, dan begeven we ons verstandelijk in paradoxen en metafysische aspecten. En daar zijn verstandelijke mensen wars van. Vandaar dat de filosoof Aristoteles in het verstandelijk redeneren zo veel terrein heeft gewonnen in de Westerse wetenschappelijke wereld van de logica.

Wij geloven in een God die we niet kunnen zien, niet afbeelden. Dit wordt door atheïsten aangegrepen in hun redenatiestellingen, verstandelijk gewogen en vervolgens als onwaar bestempeld, danwel aangemerkt als een soort fantasiebeeld dat voort zou komen uit puur menselijke wensen of behoeften. Alsof wij een grote pappa nodig hebben omwille van onze behoefte aan geborgenheid, etcetera. Hier zien we duidelijk het verschil tussen verstand en het hart, want dat wat vanuit het hart komt, is in verstandelijk opzicht op zijn minst verdacht. Vandaar dat wij als verantwoordelijke volwassenen bijvoorbeeld smoorverliefde jongeren vaak afschilderen als zij die letterlijk “in de liefde gevallen” zijn (falling in love). Kijk naar hun gedrag, hun ogen, hun verliefdheid. Het lijkt er op alsof ze in een andere dimensie leven, men gaat totaal in elkander op. Het lijkt gezien vanuit een pure verstandelijkheid dat ze welhaast waanzinnig zijn, ze zetten zichzelf en alles op het spel voor die ene partner waar ze dus verliefd op zijn. Kunnen we verliefdheid en liefde, of zelfs de liefde van God en tot God zomaar afdoen als iets “waanzinnigs” omdat het niet te beredeneren valt? Is verliefdheid slechts een werking in het lichaam van scheikundige elementen, die ons een verrukt gevoel van existentiële betekenis geven? Is daarmee alles verklaard?

Atheïsten maken meer kapot dan ze waarschijnlijk lief is. Het geloof in het verstand kunnen we echter ook aanmerken als iets ongrijpbaars, iets dat we niet kunnen waarnemen van buitenaf. We kunnen slechts hersengolven waarnemen op een daarvoor bestemd apparaat, maar de gedachten die iemand heeft, zijn volkomen privé. En we geloven ook nog in onze privégedachten, die in combinatie met (alle) andere zintuigen het bedrieglijke gevoel oproepen dat we beschikken over één en het zelfde onveranderlijke “ik”. Terwijl, als we onszelf nauwlettend waarnemen, veranderen we onafgebroken van gedachte, gevoel, emotie en ga zo maar door. We laten ons leiden door onze gedachten, maar zien ook dat er gedachten zijn die we niet zo netjes vinden, gedachten die zich bijvoorbeeld tegen de andere mens richten. We laten ons er in ons gedrag niet door leiden, maar we zien heus dat het niet allemaal even vreedzaam is wat er in onze gedachten verschijnt. Is dat allemaal toe te schrijven aan dat “ik” of ego? Hebben we wel zo’n onveranderlijk en substantieel “ik”? Ik nodig een ieder uit om in zichzelf dat “ik” op te zoeken; waar is het? Waar houdt het zich exact op? In onze hersenen? En waar is het dan te lokaliseren? Als je het serieus probeert, kun je zelfs bang worden. Want hoe dieper je kijkt, des te meer raak je ervan overtuigd dat er helemaal niet zoiets bestaat als een substantieel “ik”, maar eerder van een onafgebroken stroom van veranderende gedachten, gevoelens, enzovoort. En op een dergelijk “verstand” vertrouwen wij in ons doen en laten? Redenatie kan slechts een instrument zijn in concentratie, we kunnen veel onderzoeken door middel van een geconcentreerd verstand. Maar slechts in praktische en fysische zin kunnen we het één en ander tot op zekere hoogte via onderlinge vergelijking “bewijzen” in werkzaamheid. Dat noemen we dan “wetenschap”.

Alles wat bestaat, heeft een oorzaak en het heelal is begonnen te bestaan. Dit vooronderstelt dat het universum een oorzaak moet hebben. Dat is een klassieke redenering, die ons ook bijvoorbeeld een oerknal voorspiegelt. Alleen zou die oerknal vanuit het niets zijn ontstaan, zo wordt vaak geredeneerd. Maar wat weten we daarvan? Er wordt veel gemakkelijk uitgegaan van onze redenering, maar die redeneringen gaan mank als het gaat om het “niets”. Wat is dat “niets” dan eigenlijk? Mijns inziens gaat dat ons verstand te boven, want we ervaren nergens een “niets”, dus hoe kunnen we dan tóch beweren dat het universum is ontstaan uit een “niets”? Een andere redenering is dat het heelal uit één punt is ontstaan. Maar wat is dat “punt” dan? Wat is de aard daarvan (geweest). Dit wordt allemaal “geloofd” vanuit wetenschappelijke ideeën en theorieën. Maar eigenlijk is het zeer de vraag waar we het eigenlijk in werkelijkheid over hebben. We kunnen het genoemde “niets” op geen enkele wijze bewijzen, en dat geldt tevens voor het ene “punt” van waaruit het heelal zou zijn ontstaan. En wat was er dan buiten dat ene punt van waaruit het universum is ontstaan? Niemand kan dat beredeneren, men kan slechts beweren dat er buiten dat ene “punt” dus niets anders was. Maar kijken we niet gewoon vanuit allerlei gelabelde premissen om iets te bewijzen wat we op geen enkele wijze kunnen aantonen? Hieruit volgt dat de wetenschap, en zeer zeker het starre scientisme dat alles vanuit wetenschappelijk oogpunt wil bewijzen, gewoon zelf uitgaat van bepaalde vooropgestelde ideeën, die zogenaamd “getoetst” zijn. Maar de “bewezen” toets in het oorzakelijke universum vanuit de oerknal is de zogeheten “kosmische achtergondstraling” die nog immer aanwezig wordt geacht. Prachtig, maar zijn we niet slechts totaal bijziend? Want ook al beschikken we over ingenieuze telescopen, hoe ver kunnen we eigenlijk kijken? En in hoeverre worden we beïnvloed in ons denken door het feit dat ons oog een lens heeft en wij alles ook nog eens bekijken door andere lenzen om het te vergroten. In hoeverre houden we rekening met een foutmarge, een vertekening van het beeld wat wij waarnemen? En in hoeverre beïnvloedt dat ons in ons zintuiglijk waarnemen (en zelfs terugredeneren naar een niet-tastbare oerknal), waar we ons verstand aan ophangen?

Dit alles kan alleen maar debat oproepen, eeuwig debatteren. Maar er valt niets onomstotelijk te “bewijzen”, alleen kunnen we zaken met elkaar vergelijken en daarmee binnen bepaalde marges “aantonen” dat sommige zaken niet goed voor ons zijn, en andere zaken wel goed voor ons zijn. Daar houdt de medische wetenschap zich onder andere mee bezig, en dat is een grote verworvenheid. Maar ga niet eindeloos doorredeneren, alsof wat je ontdekt hebt – en binnen bepaalde kaders “werkt” – opeens toepasbaar is op fysica, metafysica en weet ik veel wat. Schoenmaker houd je bij je leest, zou ik zo zeggen. Wat binnen medische kaders werkt, is werkzaam en kan heilzaam zijn voor ons lichaam, de genezing bevorderen. Maar dit medische kader werkt niet op God, omdat God en religie heel andere “onderwerpen” zijn. Wij geloven in de Heere Jezus Christus, omdat we als gelovigen in ons hart een bepaalde resonantie voelen, iets wat Christus “liefde” noemde, of genade, of de vervulling met de Heilige Geest. Wij voelen dat ons geloof ons leidt, dat God ons leidt, we kunnen dat niet wetenschappelijk bewijzen, maar slechts belijden. Dat verschil moet goed in oog worden gehouden, het verschil tussen bewijzen en belijden. In de wetenschap spreken we over bewijzen, in de godsdienst spreken we over belijden. Vergelijk dit niet onderling als appels met peren, anders verzand je slechts in de grootst mogelijke onzin, wetenschappelijk, of zelfs theologisch. Houd het geloof in het hart, en als iemand door onze getuigenis wordt geraakt, spreek dan over je geloof. Voor de rest is elke confronterende argumentatie met atheïsten zinloos. Voor hen is het een uitgemaakte zaak: alleen het zintuiglijk zichtbare en ervaarbare is aantoonbaar en bewijsbaar. Terwijl het voor ons gelovigen een uitgemaakte zaak is: God bestaat en de Heere Jezus Christus is Zijn Zoon. In Hem geloven wij, en we vinden onze levensvreugde in Hem. Laat dat toch door geen enkele zuiver verstandelijke redenering kapot maken!

In gebed verbonden,

Aurelius Augustinus

Eigendom van Christus

Eigendom van Christus! Hij is de Heer die over ons leven beschikken mag! Weer zo’n term uit ons geloofsvocabulaire die door buitenstaanders doorgaans niet wordt begrepen. Immoreel is het toch te menen dat je niet vanuit jezelf verantwoordelijk bent? Je eigen vrijheid te loochenen is toch een absurditeit? Toch zeggen we dat. Weten we dan wat we zeggen? Er is een oud lied, waarin de woorden voorkomen: “roem ik uw eigendom te zijn.” Daarmee zeggen wij dat wij “eigendom” zijn van onze Heer Jezus Christus. Dat is een zeer oude beeldspraak. Wat zeggen we daarmee?

De Heidelbergse catechismus kent de woorden: “Dat ik met lichaam en ziel, beide in leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben…” Ik ben niet van mijzelf, maar ik ben ván Christus. Want ”Hij “[heeft] met Zijn dierbaar bloed voor al mijne zonden volkomen betaald…”

De tegenstelling die achter deze beeldspraak zit is dus deze: ik ben ófwel ván mijzelf, óf van een ander.

Ik ben “vrij” betekent dat ik voor mijzelf leef, vanuit mijzelf, met mijzelf als doel voor ogen. Ik ben van mijzelf in de zin, dat ik mijn eigen sterven, mijn eigen dood, die “mijn meest eigen mogelijkheid is” (Heidegger), op mijzelf neem. Is dat geen prachtig ideaal? Of is er een andere diagnose denkbaar? Wij denken daarbij niet aan de “vrije mens” die zich in eigen kracht van alle belemmeringen en slavernij bevrijd heeft, maar aan de verloren zoon. Die heeft zich bevrijd van vader en ouderlijk erf, heeft zich gedistantieerd van zijn broer en leeft nu voor zichzelf. Met het vermogen dat hij van zijn vader kreeg leeft hij in den vreemde, ver van zijn oorsprong af. Die verloren zoon wilde leven vanuit zichzelf, nam zijn eigen leven en dood op zichzelf, en zou consequent dan aan de ellende te gronde moeten gaan die daar het gevolg van is: wanneer het vermogen op is, en de mensen hem vreemd zijn geworden, en nog alleen de rol van varkenshoeder voor hem is weggelegd en wanneer zelfs de varkens een grotere genade deelachtig zijn dan hijzelf – dan komt de gedachte op dat deze levensweg verkeerd was.

Er is voor die verloren zoon een weg naar het leven, een bevrijding van de “vrijheid” waaruit hij leven wilde. het is de weg van bekering en geloof in de Zoon van God die mijn Heer wilde zijn, mijn Vriend en mijn broeder, maar toch ook en in de eerste plaats mijn Heere!

Wie voor zichzelf en vanuit zichzelf wil leven – dat noemen we met de Heidelbergse Catechismus: ellende. Het is verkommeren in den vreemde met lichaam en ziel. Want dit “mijn” is een illusie. Wie zich bevrijden wil van vreemde invloeden bestrijdt de duivel met de duivel – ook dat is beeldspraak, maar toch. Paulus spreekt van een “slavernij onder de zonde”, evenzeer is er onvrijheid onder de wet. De Wet is “tuchtmeester” en houdt ons in onmondigheid vast. De moraal – waarvan sommigen zeggen dat die berust op vrije keuzes – is in werkelijkheid niet vrij. Eigen instincten en behoeften worden slaafs gediend, de morele instituties in deze wereld gehoorzaamd, verborgen invloeden van de cultuur en de machten die ons bewustzijn vormen en vervalsen zijn oppermachtig. Leven alsof je alleen van jezelf bent, daar kennen wij een diagnose van die zegt: illusie, ellende, vervreemding, slavernij aan vreemde machten. Wie voor zichzelf en vanuit zichzelf wil leven, is dus niet eens van zichzelf, maar van een ‘andere macht’. De macht van de zonde, de staat, de cultuur, het kwade, de dominante mentaliteit van de samenleving, van de Wet, van de Moraal zelf! Dat noemen we geen vrijheid, dat noemen we geen “leven uit jezelf.” Dat is de paradox van de mensen die vrijheid tot de kern van het menselijke leven maken en daarom menen God noch gebod nodig te hebben.

Wie leeft voor zichzelf, zou ook moeten sterven uit zichzelf. “Zichzelf sterven” is niet het gegeven dat iedereen zelf sterft, dat mijn dood inderdaad mijn meest “eigen” mogelijkheid is. Dat is waar, maar is het niet ook irrelevant? Is dit sterven niet een verkwijnen en verkommeren, de troosteloosheid van het menselijk bestaan tussen geboorte en dood?  Men kan zijn leven lang dit “eigene” krampachtig hebben vastgehouden en eigenlijk is het enige echte “eigene” de eigen dood. Die ik niet zélf kan verrichten, omdat de dood mij wezenlijk overkomt. De laatste macht waar ik niet over beschik – al kan ik in de zelfdoding die dood over mij afroepen – is toch juist die dood zelf? Hoe kan de “eigen” dood, die mij overkomt, die over mij beschikt, een “eigenheid” zijn waarin ik vrij ben en mijzelf? Is niet juist die “eigen” dood de meest definitieve vorm van mijn vervreemding, bewijs van mijn ultieme troosteloosheid?

Dan zeggen we met de Catechismus dat wij “eigen” zijn aan Christus, d.w.z. dat we Zijn eigendom zijn, omdat Hij ons gekocht en betaald heeft. Mijn leven is dan inderdaad niet meer mijn “eigen” leven. Ik sterf in de dood van Christus en ik sta op in de dood van Christus. “Niet ik leef meer, maar Christus leeft in mij, en wat mijn leven in het vlees betreft, leef ik door het geloof in de Zoon van God die mij heeft liefgehad en Zichzelf voor mij heeft overgegeven.” (Gal. 2:20)

Uitgaan van het geloof of niet?

Iemand op het Vrijdenkersforum schreef:

“Een redelijk veel voorkomend probleem bij gelovigen is dat ze het heel moeilijk hebben om te begrijpen dat een verdeding van hun geloof, niet kan uitgaan vanuit dat geloof. Hoewel dat is niet helemaal juist verwoord want ze begrijpen dat concept maar al te goed als iemand van een ander geloof dat op die manier doet maar toch blijkt de verleiding maar al te groot om als ze het eigen geloof verdedigen, dat geloof op een of andere manier als uitgangspunt te nemen. Dan kan je het de vrijdenkende deelnemers hier moeilijk kwalijk nemen als die na een tijdje hun geduld verliezen.”

Een verdediging van het geloof, kan niet uitgaan van het geloof? Maar waar moet het dan vanuit gaan? Van ongeloof? Als je moet vertrekken vanuit de positie dat God niet bestaat, kun je jezelf niet al redenerend naar het geloof toesleuren. Geloof is nu eenmaal geen intellectuele positie die iemand na wetenschappelijk onderzoek gaat innemen. Bij het geloof is heel veel betrokken: emoties, ervaringen, teksten, woorden, andere mensen, een gemeenschap (de kerk) en zoals wij geloven: God zelf en de heilige Geest i.h.b. schenkt ons geloof. De bron ligt niet eens bij ons en onze beslissingen.

Zoals ik al eens eerder schreef: het geloof kan uitsluitend verdedigd worden vanuit het geloof. Natuurlijk is dat logisch gezien een cirkelredenering, zeggen de slimmerds onder de Vrijdenkers dan. Maar het is een noodzakelijke cirkel, waar gelovigen niet aan kunnen ontsnappen. Ik verdedig immers mijn geloof als gelovige!

Een analogie daarvan is deze: als ik wil uitleggen of verdedigen dat ik van mijn vrouw hou, moet ik dan “vertrekken vanuit de liefdeloosheid”? Dus eerst uitleggen dat ik niet van haar hield en dan vervolgens bewijzen hoe ik stap voor stap – logisch en noodzakelijk – ertoe kwam om toch van haar te gaan houden?

Als ik dat zou kunnen, zou de twijfel gerechtvaardigd zijn of ik werkelijk van haar hou. Zo is het ook met het geloof. Als ik kon uitleggen – logisch en met noodzaak – hoe ik van een ongelovige een gelovige werd, dan zou de twijfel moeten opkomen of ik werkelijk geloof.

Het gaat nu eenmaal andersom  – van geloof tot ongeloof – op andere wijze. Ik zou wél kunnen uitleggen hoe ik mijn liefde verloor, bij voorbeeld omdat mijn vrouw totaal van karakter veranderde, hoe ik mijn geloof ben kwijtgeraakt, omdat ineens of geleidelijk alles me is gaan tegenstaan of dat ik het redelijk wilde bewijzen en dat me dat niet gelukt is. Dat doen ze dan ook uitgebreid op het Vrijdenkersforum. Maar andersom – van ongeloof tot geloof – werkt het nu eenmaal niet zó. Dat maakt in hun ogen het geloof tot iets irrationeels. En dat is het ook vanuit hun gezichtspunt. Het is het werk van de Geest zeggen we dan als christenen – en we bedoelen dat niet als verheldering, maar als uiting van geloof zelf. Want wanneer we spreken over ons geloof, willen we dat gelovig doen, d.w.z. God loven en danken dat Hij ons het geloof geschonken heeft.

Over vol zijn met de heilige Geest

Elke Christen “heeft” de heilige Geest. Zoals Paulus zegt in Romeinen 8:9-11

Maar u bent niet in het vlees, maar in de Geest, wanneer althans de Geest van God in u woont. Maar als iemand de Geest van Christus niet heeft, die is niet van Hem. (10) Als Christus echter in u is, dan is het lichaam wel dood vanwege de zonde, maar de geest is leven vanwege de gerechtigheid. (11) En als de Geest van Hem Die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zal Hij Die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zijn Geest, Die in u woont.

We vinden hier dus:

  1. De Geest van God woont in iedereen die “van Hem” is. D.i. in elke gelovige.
  2. Christus is in de gelovige – door Zijn heilige Geest. En die Geest is (brengt) het nieuwe leven.
  3. Als de Geest in ons woont, dan zullen ook onze lichamen levend gemaakt worden. En dan herhaalt Paulus: “door de Geest die in u woont”.

Drie keer het woord “wonen”, één keer de uitdrukking “in u is”, en één keer de uitdrukking: “de Geest hebben.” Het is duidelijk dat deze uitdrukkingen equivalent zijn.

Niet iedereen die de Geest heeft (die in hem is, die in hem woont) is vol van de heilige Geest. Paulus zegt dat iedereen die gelooft door de heilige Geest is gezalfd en verzegeld. (Ef. 1:13) Maar hij kan de gelovigen in Efeze oproepen om ook nog vervuld te raken met de heilige Geest:

Ef. 5:18 En word niet dronken van wijn, waarin losbandigheid is, maar word vervuld met de Geest,

Met Pinksteren waren zij “allen” vervuld met de heilige Geest. Dat geldt niet voor ons. Hoe werkt dat dan voor ons, die er met Pinksteren niet bij waren? Paulus noemt de middelen meteen daarna:

Ef. 5:19 en spreek onder elkaar met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen, en zing voor de Heere en loof Hem in uw hart, (20) en dank altijd voor alle dingen God en de Vader in de Naam van onze Heere Jezus Christus.

  1. Onder elkaar spreken – onze reguliere bijeenkomsten als gemeente net zo goed als onze ontmoetingen met gelovigen
  2. Met psalmen – niet per se de 150 van het OT, al dan niet in berijming, maar alle geestelijke liederen.
  3. lofzangen – specifieke liederen tot eer van Christus
  4. geestelijke liederen – als laatste in de rij een term die alle mogelijke liederen omvat die door de Geest gebruikt kunnen worden
  5. En met die liederen: zingen we voor Hem – en niet voor ons genoegen per se, om een mooi koor te vormen, maar voor Hem die het hart aanziet.
  6. En met die liederen loven we Hem niet met de lippen, maar met het hart.
  7. En tenslotte spreken we op die wijze onze dankbaarheid uit, laten we die dankbaarheid ook in ons opkomen.

Dat zijn de middelen die de Heere ons gegeven heeft in Efeze 5, om vervuld te raken met de heilige Geest. Wat wil de Geest? Het “uit het Zijne nemen en het ons verkondigen”. Dat wil zeggen dat de Heere Jezus Christus in heel Zijn Heerlijkheid voor de aandacht mag staan, en ons hart raakt en ons verstand verlicht.

De drie grote feestdagen van het Christendom…

Drie grote feestdagen kent het christendom. En op die drie grote feestdagen leren wij God kennen als de Vader, de Zoon en de heilige Geest.

God de Vader – Kerstmis

Eerst leren wij dat de God van Israël waarachtig God met ons wil zijn. Hij komt in de Zoon onze mensheid nabij, Hij treedt in de wereld, en toont daar wie Hij is: het licht van de wereld, het leven van de wereld. God toont zich als de Immanuël, God die onze kant kiest, die onze zonde en schuld op zich wil nemen en uit de wereld wil wegdragen in Zijn Zoon. Hij deelt ons leven, zodat Hij in Christus ons van binnenuit kent. Hij representeert de mensheid als geheel, en laat Adam, de oude mens, sterven aan het kruis. Dat alles toont ons God als de Vader, die Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft niet verloren zal gaan, maar eeuwig leven zal hebben. Dat alles mogen wij met volle anticipatie ervaren in de kerstnacht, het wonder van de geboorte van Gods Zoon.

God de Zoon – Pasen

Dan komt het feest van Pasen. De Zoon van God wordt in deze wereld verworpen, door Zijn eigen volk net zozeer als door de heidenen. Hij kwam tot het Zijne, maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. De duisternis heeft het licht niet kunnen ontvangen, en een wereld die in de dood lag heeft het leven niet willen ontvangen. De vernedering, de bespotting, de verwerping leiden tot een moord op de Zoon. Het is Goede Vrijdag. Maar de schijnbare nederlaag van de Zoon in deze wereld, is in werkelijkheid de dag van de bevrijding. Er is een nieuw verbond in het bloed van Jezus Christus, de gehoorzame Knecht, die Zijn leven geeft voor de Zijnen. Zijn overgave aan de dood is de uiterste consequentie van Zijn gehoorzame leven waarin alleen Gods wil de maatstaf was. Hij geeft zijn leven uit liefde voor mensen die aan de dood waren onderworpen en in doodsangst gebonden. Maar Hij opent de gevangenis, brengt het evangelie aan allen die in de dood lagen, en “nedergedaald ter helle” brengt Hij ook nog het evangelie aan hen die reeds in de macht van de dood lagen. In de opstanding rechtvaardigt God de Vader Zijn Zoon en laat heel de wereld zien dat Hij, de onschuldige, de gehoorzame Zoon des Mensen, de dood niet heeft verdiend. God beëindigt het rechtsgeding van Sanhedrin en Pilatus met de rechtvaardiging van de Zoon. Hij Zelf spreekt Hem vrij! En dat is de opstanding van Paasmorgen. Als God de Zoon die het leven in zich draagt, staat Hij op uit de doden; als de gehoorzame Zoon des Mensen wordt hij door de Vader opgewekt. Twee kanten van dezelfde medaille. In heel dit gebeuren van Pasen, zien we zo de weg van God de Zoon in deze wereld. God neemt het voor ons op: God is vóór ons. Hij neemt onze plaats in op het kruis van Golgotha, neemt ons rechtsgeding – waarin wij voor eeuwig de schuld zouden moeten dragen – op zich, en laat Jezus sterven in onze plaats. Zo blijkt in de Zoon van God, in Zijn vernedering én in Zijn verhoging dat God het voor ons opneemt. God is vóór ons.

God de heilige Geest – Pinksteren

En tenslotte hebben we het feest van Pinksteren. Met als opmaat de Hemelvaart. De Zoon des Mensen in Zijn verhoging, krijgt alle macht in de hemel en op aarde. En dan is het Zijn belofte dat Hij de Zijnen altijd nabij zal zijn. In Zijn plaats stuurt Hij de Trooster. Die woont in de gemeente die door Hem wordt gevormd. De Geest brengt mensen bijeen in de nieuwe familie van God. Gods Geest heeft nu een woonplaats, een plek waar God in deze wereld kan rusten. Niet omdat mensen die in de gemeente zijn samengebracht Gods presentie mogelijk maken. Maar omdat God wonen wil te midden van diegenen die hun vertrouwen hebben gesteld in Gods Zoon. Die Hem willen eren en gehoorzamen. Dáár en daar alléén kan God wonen. Maar het is niet de verdienste van die mensen dat God er woont, maar het is in de kracht van de heilige Geest die nu, onzichtbaar voor de wereld, op aarde het verlengstuk is van de zending van de Zoon. Het is een buitengewone genade dat we mogen weten, dat diezelfde heilige Geest ook in elk van ons woont. Hij verheerlijkt Christus in ons, hij verandert ons van dag tot dag om aan het beeld van de Zoon gelijkvormig te worden. Zo leren we tenslotte ontdekken wie de heilige Geest is: God in ons. En het is die Geest die in ons bidt naar behoren, met onuitsprekelijke verzuchtingen, en die ons het Woord van Vader en Zoon indachtig maakt. Zonder de heilige Geest verstaan wij de Bijbel niet als Gods Woord, krijgt het geen plaats in ons hart, is er geen gehoorzaamheid in het dagelijks leven.

God is met ons met Kerstmis, God is voor ons met Pasen, en God is in ons met Pinksteren. Vader, Zoon en heilige Geest. De Drie-enige God zij de eer en de heerlijkheid en de kracht tot in eeuwigheid.

Verslag Bijbelkring 23 april – De opstanding van de Heer Jezus Christus

De opstanding van de Heer Jezus Christus

Eén van de mooiste hoofdstukken uit de brieven van Paulus is 1 Kor. 15. Het is dan ook een goed idee geweest om daar gezamenlijk nog eens naar te kijken. Niet alles konden we bespreken, maar het voornaamste is toch wel naar voren gekomen.

De doorgegeven leer

Paulus begint in dit hoofdstuk met een verwijzing naar de brede inhoud van het evangelie dat hij aan de gemeente van Korinthe bekend gemaakt heeft. Dat is een evangelie dat hij verkondigd heeft, en dat door de Korinthiërs is aangenomen. Ze kwamen tot geloof in dit evangelie! Paulus kan ze daarom aanspreken als “geroepen heiligen”(1 Kor. 1:2) en dat zijn ook wij: geroepen door God en door Hem geheiligd, gereinigd en afgezonderd tot een goede taak. Dit is het evangelie waarin de Korinthiërs “staan”, d.w.z. het is hun “standpunt”, hun vertrekpunt bij alles. Paulus benadrukt dus niet hun “wandel” naar het geloof, maar hun positie in de wereld. Maar voegt er dan een voorwaarde aan toe, waaruit blijkt dat het van belang is hoe wij het evangelie begrijpen: “als u eraan vasthoudt zoals ik het u verkondigd heb.” Als de Korinthiërs hier eigenwijs worden en hun eigen ideetjes gaan volgen, dan zal dit evangelie ze niets baten. Hobbyisme leidt hier gegarandeerd tot ongelukken. Daaronder moet je verstaan dat een slechte of valse leer mensen op verkeerde levenswegen brengt, dat ze de vreugde missen van het evangelie of een verkeerde verwachting of hoop hebben. Vooral dat laatste wil Paulus hier onder de aandacht brengen. Het is immers met name de opstanding van Christus die door sommige Korinthiërs wordt ontkend.

Gestorven om onze zonden

Eerst spreekt Paulus over wat hij als kern van het evangelie aan de gemeente heeft doorgegeven. Het is ook de kern van het evangelie zoals predikanten in de PKN worden geacht die te verkondigen, al zijn er ook die dat (al lang) niet meer doen. Christus is gestorven voor onze zonden – Hij is het offerlam voor de zonden van de wereld – dat is het eerste punt. En het tweede: dat is een wérkelijke geschiedenis, en geen verhaal, want deze Christus heeft geleefd en is begraven en op de derde dag weer opgestaan, en uiteindelijk is Hij gezien door de apostelen, door meer dan vijfhonderd mannen (want het getuigenis van vrouwen had in de antieke tijd geen bewijskracht voor het gerecht)  en door Paulus zelf. We ontdekten al pratende dat Paulus zelf hier zegt dat Christus hem “verschenen” is, maar dat dat niet hoeft te betekenen dat Paulus Hem ook gezien heeft. In Handelingen wordt dat niet vermeld, alleen dat Paulus Jezus’ stem gehoord heeft, en een verblindend licht zag. (Blijkbaar is licht plus stem voor Paulus hetzelfde als “verschijnen.”) Zó prediken de apostelen het evangelie, zonder uitzondering. Christus heeft wérkelijk geleefd, is wérkelijk gestorven en is wérkelijk begraven. Maar dan rijst de vraag: is Hij ook even wérkelijk opgestaan uit de doden? En betekent dat iets voor ons?

Even ter verduidelijking: Wanneer Jezus sterft aan het kruis, leeft zijn ziel voort. Dat is zo bij alle mensen. Bij de opstanding is er dus sprake van een leven ná het ‘leven na de dood’! Een geheel nieuw leven waarin juist het lichaam opnieuw een rol speelt, al is dat dan een “verheerlijkt lichaam” of ook wel een “hemels lichaam”. (Het heeft andere eigenschappen:  kan verschijnen waar het maar wil, kan herkenbaar zijn of juist niet naar gelang het wil, maar het kan ook eten en drinken – denk maar aan de Emmaüsgangers.)

Er is geen opstanding uit de doden

De dwaalleer waarover het gaat moeten we nu nauwkeurig formuleren. Er waren mensen die zeiden: Christus is weliswaar te midden van de dode lichamen (letterlijk: lijken) opgestaan, maar dat betekent niet dat ook wíj uit de doden zullen opstaan. Er is geen “opstanding van de doden” in het algemeen. Misschien dachten ze wel, dat de opstanding van de gelovigen alleen maar een geestelijke vernieuwing inhield. Of dat een opstanding niet nodig was, omdat we allen toch een onsterfelijke ziel hebben. De “opstanding” van de gelovigen is dan een metafoor, die alleen verwijst naar een andere levenshouding, maar niet naar een werkelijk herleven van een mens na de dood.

We moeten daar niet meteen hard over oordelen, alsof de kwestie zo simpel ligt. Overweeg bij voorbeeld, dat het lichaam van Christus – anders dan bij Lazarus – maar drie dagen in het graf lag en dus nog niet volkomen was vergaan. Misschien is het óverleven van Jezus een wonder Gods, zonder dat er echt een “opstanding” bij te pas komt. Of overweeg de vele keren dat Paulus zelf het woord “doden” gebruikt om mensen aan te duiden die nog niet door het geloof met Christus verenigd waren, dus nog “dood waren in hun zonden en misdaden.” (Ef. 2) Dan is de opstanding een zuiver geestelijke gebeurtenis.

Bovendien was het in de Grieks-Romeinse cultuur helemaal niet zo wenselijk dat je juist een opstanding van het lichaam zou krijgen. Dat lichamelijke gaf toch pijn en moeite dus waarom zou je ernaar verlangen opnieuw met een lichaam rond te lopen? En had Jezus zelf niet gesproken over het “zijn als engelen in de hemel”, zodat je niet zou huwen en niet ten huwelijk zou worden gegeven? Misschien sprak het idee de mensen wel erg aan, dat ze na de dood als onlichamelijke geesten zouden blijven leven.

Net als de Farizeeën vond Paulus echter het geloof in de opstanding van dode lichamen noodzakelijk als voorbereiding op het deelnemen aan de toekomstige wereld, aan het Koninkrijk Gods.

Samenhang tussen Christus’ opstanding en onze opstanding

Paulus begint deze dwaalleer en zijn variaties te weerleggen door te zeggen, dat de opstanding van Jezus en die van de gelovigen op één lijn ligt. Als er helemaal geen opstanding van de doden is (voor de gelovigen) dan is dat algemeen waar (maar dan ook Christus niet.) En als Christus niet wérkelijk uit de doden is opgestaan, dan is de prediking van het evangelie een lege bewering. Dan hebben de apostelen een vals getuigenis gegeven, dan zijn de verhalen over de verschijning van Jezus gelogen en dan is zelfs Paulus’ eigen bekering maar een illusie. Als Jezus niet is opgestaan, dan blijven we achter met het éne feit  dat Hij gestorven is. En daarmee is het verhaal dan uit. Géén opstanding, dan ook geen Hemelvaart, geen Wederkeer, géén strijd tegen de laatste vijanden en geen eindoverwinning over de dood zelf.

Maar het heeft bovendien enorme gevolgen voor de gelovigen hier en nu. Zonder de opstanding, zijn wij niet verlost van de zonden en de schuld tegenover God. Christus is immers “opgestaan tot onze rechtvaardiging.” (Vgl. Rom. 10:9, 10) Dan heeft Christus ook geen gezag over ons, terwijl een opgestane Heer “heerst over doden en levenden.” (Rom. 14:9)  Dat is een logisch gevolg van de belijdenis die zegt dat Christus niet zomaar gestorven is – als martelaar of zoiets – maar dat Hij gestorven is om onze zonden. Dat sterven van de Heer Jezus voor onze zonden heeft alleen betekenis, wanneer Hij ook uit de doden is opgewekt. Daarom noemt Paulus in 1 Tim. 3:16 de opstanding een “rechtvaardiging” (“gerechtvaardigd in de Geest”) en in Rom. 1:4 is de opstanding het bewijs dat Hij werkelijk Gods Zoon is. Kortom, zonder het geloof in de opstanding, is er geen evangelie meer over. Er is geen bevrijding van de zondemacht, Jezus is niet onze Heere, en we hebben geen hoop op een eigen lichamelijke opstanding. Maar wie wil dan nog het lijden van Christus op zich nemen, de  minachting of zelfs vervolging van de wereld verdragen, en  in Zijn dienst treden? Daar is dan geen enkele reden meer voor.

Opstanding en wederkomst van Christus

Dit alles motiveert alleen nog maar om de belijdenis van de opstanding serieus te nemen. Zonder de opstanding, valt het bouwwerk van het geloof aan gruzelementen. Paulus heeft laten zien hoe alle elementen van de geloofsbelijdenis met elkaar samenhangen en uiteindelijk alleen zin hebben wanneer de wérkelijke en lichamelijke opstanding van Christus wordt beleden. Maar dan in vers 20, gooit Paulus het over een andere boeg. Hij bevestigt opnieuw de kern van de prediking van de apostelen. “Christus is opgewekt uit de doden én de Eersteling van hen die ontslapen zijn.” Nu gaat het om het verband tussen Christus’ opstanding en onze opstanding.

Paulus doet dat, door een korte tijdslijn te schetsen van de gebeurtenissen die we kunnen verwachten. Eerst de opstanding van Christus, dan de opstanding van allen die bij Christus horen en tenslotte de overgang van het Koninkrijk van de Zoon naar het koninkrijk van de Vader. De opstanding van Christus heeft Paulus al besproken. Daarom is nu meteen de wederkomst van Christus in het geding. Christus zal terugkeren zoals een hooggeplaatst persoon aankomt in de stad. De koning van hemel en aarde komt aan, zoals Koning Willem I aan land kwam bij Scheveningen. Vanaf dat moment is hij het wettige gezag. Zo is het ook met Christus. Uiteindelijk zal Christus echter het koningschap overdragen aan God Zijn Vader. Christus’ koningschap is dus maar tijdelijk en houdt verband met de overwinning over de vijandschap van de mensen. (Zoals in Openbaring 19 geschetst.) Als de laatste vijand is overwonnen – de dood is niet de welkome bevrijding van de ziel uit het lichaam zoals vele Grieken dachten  – dan breekt het Koninkrijk van de Vader aan.  Dan zal God alles zijn in allen – een totale heerschappij van God breekt aan. (En niet zoals de Nieuwe Bijbelvertaling zegt: God zal over alles en allen regeren.” De uitdrukking “in allen” bij Paulus reikt veel dieper al is ze ook mysterieuzer.)

De opstanding van Jezus Christus is te zien als de ouverture van een opstandingsopera, die vele bedrijven kent. En dat eerste bedrijf zal pas aanbreken wanneer Christus terugkeert en de doden in Christus als eerste zullen opstaan, zoals hij ook zegt in 1 Thess. 4:16. En het laatste bedrijf is de teruggave van het Koningschap aan de Vader, wanneer de Zoon des Mensen Zijn taak vervuld heeft. Zo is de toekomst van de mensheid onverbrekelijk verbonden met, en gefundeerd op de opstanding van Jezus Christus uit de doden. “In Christus zullen allen levend gemaakt worden.” (1 Kor. 15:22b)

“Naar de Schriften”

Nog een laatste gedachte.  Paulus zegt, dat de opstanding van Jezus ook “naar de Schriften” is, dus aangeduid en voorspeld is in het Oude Testament. Waaraan denkt hij dan? Jesaja 53:10 bij voorbeeld. “Als zijn ziel zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben – Jezus is het zondoffer! – zal Hij nageslacht zien, Hij zal de dagen verlengen.” En Paulus las het in het woord “eeuwig” in Jesaja 55, waar het gaat om een eeuwig verbond met David – dus niet met de nazaten van David, maar met de ware David = Jezus Christus Zelf. Paulus las het in Psalm 16:10, waar we lezen “U zult Uw Heilige niet overgeven om ontbinding te zien.” Zo koppelt Paulus de Schriften met het feit van Jezus’ opstanding, zonder dat het Oude Testament de details van die opstanding – de drie dagen in het graf, het lege graf, de windsels etc. – nauwkeurig voorspelt. Pas met terugwerkende kracht kan in het Oude Testament vanuit de opstanding gezien worden, dat het ook (theo-) logisch is dat God Zijn Zoon uit de doden opgewekt heeft.

Moderne dwaalleer

Als Christus nooit werkelijk geleefd heeft, zoals ds. Van der Kaaij uit Nijkerk heeft geschreven, dan is Hij ook niet begraven, ook niet opgestaan, en ook niet verschenen. Dan hebben alle getuigen van die opstanding gelogen. Dan zijn wij dus óók nog in onze zonden, dan is ons geloof dus ook vergeefs, dan is de prediking van de apostelen  – en van de collega’s van Van der Kaaij – dus ook een vals getuigenis en dan zijn wij dus inderdaad de “meest beklagenswaardige van alle mensen” omdat wij Christus ook als Mens navolgen. Het gaat hier niet alleen om een dwaalleer van de gemeente in Korinthe; het is geen verleden tijd, maar van alle tijden. Van der Kaaij is alleen maar het jongste voorbeeld van al die pogingen om ons belijden van zijn fundament te beroven.

Laten wij dan doen wat Paulus van de gemeente in Korinthe zegt, en laten wij het evangelie zoals Paulus het ons geleerd heeft aannemen en erin stáán en eraan vasthouden. (1 Kor. 15:1, 2) Dan hebben we een prediking met inhoud en een geloof met inhoud en mogen we vertrouwen op de vergeving van onze zonden. En ten slotte, dan mogen we een levende Heer gehoorzamen, die ooit zal terugkeren om al Zijn kinderen uit de dood te bevrijden.

De inhoud van het gebed – LDZ BVL

Dit is de opbouw van het gebed volgens Origenes:

Lofprijzing – dankzegging – zondenbelijdenis – bede om vergeving – voorbede – lofprijzing

Het begin van elk gebed zou een lofprijzing van God moeten zijn. Vervolgens is er plaats voor de gemeenschappelijke dankzegging vanuit de ervaring van de gemeenschap voor wie men bidt. Dan kan er daarna ook ruimte zijn in het stil gebed om te danken voor al datgene wat men persoonlijk van God ontvangen heeft.

Het komt mij voor dat men na de dankzegging ook tot zondenbelijdenis en berouw dient te komen. Ons gebed zou dan gericht moeten zijn op de heling en de bevrijding uit de toestand waarin onze zonden ons gebracht hebben.

En uiteraard ook een gebed om de vergeving van de zonden die wij voorheen begaan hebben. Na de zondenbelijdenis zou het gebed ook moeten gaan om de grote, gemeenschappelijke maar ook persoonlijke gaven voor vrienden en familie.

En tenslotte zou elk gebed moeten eindigen in een lofprijzing van God door Christus in de kracht van de heilige geest. (Vrije weergave van: Origenes, Over het gebed, c. 33, al. 1)

Is dat geen wonderlijke volgorde? Wij zouden zeggen dat we elke keer weer opnieuw moeten beginnen, dus met de zondenbelijdenis en de vraag om vergeving in het zogenaamde gebed van verootmoediging. Over de lofprijzing hebben we het meestal niet, en de voorbede is uitgebreid en lijkt een eigen leven te leiden. De liturgie in onze kerk zou aanzienlijk kunnen opknappen, als de lofprijzing het kader mag zijn van de vier andere elementen, en dat ze beginnen met het dankzegging en via zonden belijdenis en het gebed om vergeving bij de voorbeden aan belanden. Ik denk dat ik er volgende week mee begin.