Spreekt wartaal tot een god in zijn eigen geest…. de exegese van 1 Kor. 14:2

De gebruikelijke vertalingen van 1 Kor. 14:2 zeggen allemaal ongeveer dit:

Iemand die in klanktaal (een tong) spreekt, spreekt niet tot mensen maar alleen tot God. Niemand kan hem verstaan, want door toedoen van de Geest spreekt hij onbegrijpelijke taal. (Anderen: geheimenissen o.i.d.)

De uitleg wordt dan: wie in tongen spreekt, spreekt to God zelf – wellicht de Geest Zelf met zijn onuitsprekelijke verzuchtingen – en door die Geest spreekt hij geheimen uit, (NBV: onbegrijpelijke taal).

Zo gelezen is het een aanbeveling van het spreken in “tongen”, d.w.z. in een onbekende, niet door mensen gesproken taal, waarin de Geest zelf bidt of profeteert, en dat is dan een persoonlijke gebedstaal tegenover God.

Wat staat er nu echt? Ik neem de Griekse tekst van Nestle-Aland:

1 Kor. 14:2  ο γαρ λαλων γλωσση ουκ ανθρωποις λαλει αλλα θεω ουδεις γαρ ακουει πνευματι δε λαλει μυστηρια 

Want hij die een (vreemde of tongen-) taal spreekt, niet tot mensen spreekt (hij), maar tot een god; want niemand hoort [het] maar hij spreekt mysteries uit.

De uitspraak die Paulus hier geeft, is sarcastisch. Het verwijst naar het spreken in onbegrijpelijke taal, zoals dat door de Griekse aanhangers van de mysteriegodsdiensten gedaan werd. Orakeltaal spraken zij uit, in een bedwelming, in ekstase, die dan door de priesters werd geïnterpreteerd. (Denk aan het Orakel van Delphi.) Velen in Korinthe hebben die praktijk voortgezet. En Paulus merkt het hier op:

  1. Wie in “een tong”, letterlijk, een taal spreekt, heeft niet de bedoeling met mensen te communiceren. Hoe kan dat? Een taal is toch bij uitstek middel van communicatie? Met wie communiceerden de Korinthische gelovigen dan in hun eredienst?

  2. Met “een” god. In de kritische editie ontbreekt het lidwoord, zodat we moeten lezen “een god”, een of andere godheid. Of dat de Vader van Jezus Christus is, kun je aan de taal in ieder geval niet vaststellen. (Is dat de reden dat sommige moderne tongensprekers af en toe Vader of Jezus door hun teksten heenstrooien? Je zou anders toch gaan twijfelen tot wie het gericht was.)

  3. Wat gesproken wordt is op zijn best een “geheim”, maar kan ook zoiets als “wartaal” betekenen. De NBV kiest voor het veilige midden en zegt: onbegrijpelijke taal. De Statenvertaling kiest voor “verborgenheden”. De kanttekening stelt: dit zijn ofwel de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen (Mt. 13:11) of het is de intentie van de spreker te doen “alsof hij verborgen dingen voorstelde, die niemand verstaan kan.” Omdat de Statenvertalers in hun tekst het lidwoord wel aantroffen, en dus meenden dat tot God gesproken werd, namen zij het woord “mysteria” ook ernstig, namelijk als “verborgenheden”. Ze aarzelden dus over de vraag of dat waarachtige verborgenheden waren die hier werden geopenbaard, ofwel dat het alleen de pretentie van de spreker was.

  4. Is wat gesproken is, door de heilige Geest? De SV vertaalt “met de geest”, d.w.z. met de eigen geest van de spreker, en dus niet met de heilige Geest.

Het lijkt er dus op dat we het vers zó zouden kunnen lezen, met de kritische editie van het NT waarop alle moderne vertalingen gebaseerd zijn.

Doop met de heilige Geest zodat allen in tongen spreken? –

Ergens op internet vond ik dit artikel in een geloofsbelijdenis:

  1. Wij geloven in de doop met de Heilige Geest als een echte ervaring na redding met het schriftuurlijke bewijs van het spreken in tongen zoals de Geest ons uiting geeft (Handelingen 2:1-4, 8:14-17, 10:44-48, Galaten 3:13-15).

MAAR:

Handelingen 2:1-4 spreekt over Pinksteren als een unieke gebeurtenis in het leven van de gemeente van Christus.

Hand. 8:14-17 spreekt over het “vallen” van de heilige Geest op gelovigen in Samaria die nog alleen in de Naam van de Heere Jezus waren gedoopt. Is geen doop met de heilige Geest ná redding.

Handelingen 10:44-48 spreekt over mensen die de heilige Geest ontvangen terwijl Petrus tot hen spreekt – en daarna met water gedoopt werden. Is geen doop met de heilige Geest ná redding.

Gal. 3:13-15 spreekt over de belofte van de Geest die een gevolg is van het werk van Christus aan het kruis en dekt de bewering in de geloofsbelijdenis niet. Die belofte is met Pinksteren vervuld.

Het “schriftuurlijk bewijs van het spreken in tongen” is uit de lucht gegrepen. De genoemde teksten zeggen dat niet, en uit lezing van 1 Kor. 12-14 blijkt dat het spreken in tongen een “gave” was van de heilige Geest “die aan een ieder uitdeelt zoals Hij wil.” Dus niet iedereen dezelfde gave, maar spreken in tongen als één van de négen gaven.

En volgens Paulus werd die taal door een ander “uitgelegd” d.w.z. “vertaald” zodat het om een bestaande taal moest gaan. Ook op Pinksteren horen ze de apostelen spreken “in hun eigen taal”, en geen vreemde, onverstaanbare klanken. Xenolalia heet dat.

Het is interessant om te zien hoe de gave van de heilige Geest op verschillende manieren in Handelingen wordt benoemd:
(1) De heilige Geest viel op allen die het Woord hoorden Hand. 10:44
(2) Hij viel op hen evenals op ons in het begin Hand. 11:15
(3) Ook op de heidenen werd de heilige Geest uitgestort Hand. 10:45
(4) Dezen hebben de heilige Geest ontvangen evenals wij Hand. 10:47
(5) God getuigde van hen, door hen de heilige Geest te geven evenals aan ons Hand. 15:8

Al deze uitdrukkingen (vallen, uitstorten, ontvangen, geven) drukken uit wat Paulus schreef in 1 Kor. 12:13, namelijk dat alle gelovigen in één en hetzelfde Lichaam gedoopt werden, jood en niet-jood op gelijke wijze.

Ook wij allen immers zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt, hetzij dat wij Joden zijn, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen; en wij allen zijn van één Geest doordrenkt.

Spreken in tongen – slot

Ik heb in een aantal blogs de Schriftplaatsen voorgelegd die handelen over het spreken in tongen.  Ik heb een aantal conclusies daaruit getrokken:

  1. Het spreken in vreemde talen – xenolalia – is een gave van de heilige Geest uit het begin van de geschiedenis van de gemeente. Glossolalia – het spreken in taalachtige klanken zonder betekenis -  is een extatische uiting van enthousiasme die niet is gebaseerd op Pinksteren. Het bouwt de gemeente niet op. 
  2. In de gemeente heeft Paulus de opdracht gegeven dat wie spreekt in een vreemde taal – in verkondiging of gebed – een uitlegger moet hebben – doel van alles is de opbouw van de gemeente. Een gebed dat ik niet versta, daar kan ik geen Amen op zeggen, een verkondiging die ik niet versta bouwt mij niet op.
  3. Dat het spreken in tongen niets te maken heeft met de “doop in de heilige Geest”, want die is eenmaal en voor altijd geschied met Pinksteren. In Caesarea en Efeze krijgen ook andere groepen – niet-joden en de gelovigen die alleen Johannes de Doper kenden – de gelegenheid zich daarbij aan te sluiten. De Geest “valt” op hen – geen “doop” met de heilige Geest. Het is on-Bijbels om te zeggen dat een gelovige – bekeerd, belijdenis gedaan, wedergeboren en gedoopt met water – nu zou moeten gaan bidden om de doop met de heilige Geest – wél om het vervuld worden met de heilige Geest.
  4. Dat gemeenten waarin tongentaal wordt gezien als het effect van de doop met de heilige Geest eigenlijk twee soorten christenen introduceren: de gewone gelovigen en degenen die met de heilige Geest gedoopt zijn – die dan allemaal in tongen moeten spreken als bewijs daarvan. Dat is een gevaarlijke ketterij die tot verdeeldheid in het Lichaam van Christus leidt.
  5. De Geest kán zich innerlijk te kennen geven met “onuitsprekelijke verzuchtingen” maar dat is een spreken tot God dat de ontvanger voor zichzelf moet houden – tenzij er een uitlegger zou zijn. Maar ik geloof niet dat dit voor de gemeente van nu bestemd is.

Ik moet dus op grond van de Schrift concluderen dat de praktijk van het spreken in tongen in Pinkstergemeenten en charismatische kringen moet worden afgewezen als onschriftuurlijk. Alle tongen zullen ophouden, wist Paulus al in 1 Kor. 13:8. net als de gave van het Manna ophield bij de intocht in het land.

Hoe kunnen gelovigen bidden om de doop met de heilige Geest, als die Geest al in hun harten woont (Gal. 4:6) en de liefde van God in onze harten brengt? (Rom. 5:5) Zeker, de Vader zal de Geest geven aan wie Hem daarom vragen (Luk. 11:13) maar dat is nu precies wat er gebeurde in Hand. 1:41; 2:1. Hoe kunnen we bidden om de aanwezigheid van de Geest als die Geest er al is?

Is mijn lezing van de Schrift verkeerd, dan hoor ik het graag.

Het spreken in tongen in 1 Kor 12 – 14

Paulus bespreekt het “spreken in vreemde talen” vooral in de hoofdstukken 12 tot en met 14 van de eerste brief aan de Korinthiërs. Hij is dan in Efeze en vermoedelijk in het jaar 55 n. Chr. wordt deze brief in Korinthe ontvangen. Het is nog de begintijd van de gemeente.

In hoofdstuk 12 gaat het om de verscheidenheid van de gaven.

In hoofdstuk 13 om de voorrang van de liefde boven alle gaven

In hoofdstuk 14 om de orde die nodig is bij de uitoefening van deze gaven

1 Kor. 12

Negen gaven zijn er in 1 Kor. 12. Wijsheid, kennis, geloof, genezingen, werking van krachten, profetie, onderscheiding van geesten, allerlei talen en uitleg van talen. Merk op, dat het om een “gave” gaat die dus per definitie niet aan allen gegeven wordt. Sommigen ontvangen een bijzondere gave in Korinthe, maar niet allen dezelfde. “De Geest deelt aan ieder afzonderlijk uit zoals Hij wil.” (vers 11) Primair staan de gaven die gemeente opbouwen in liefde en wijsheid, in kennis van het Woord en het evangelie. Helemaal achteraan komen de gaven van de talen en de uitlegging van de talen. Diezelfde rangorde vinden we ook tegen het einde van het hoofdstuk:

God nu heeft sommigen in de gemeente een plaats gegeven: ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars, vervolgens krachten, daarna genadegaven van genezingen, vormen van hulpverlening, bestuurlijke gaven, allerlei talen.

Als een gemeente de nadruk legt op het spreken in tongen (talen) dan vraag ik me altijd af, wie in die gemeente dan streeft naar wijsheid en kennis, die in de eerste plaats komen. En of er in die gemeente dan ook apostelen rondlopen, aangezien het duidelijk is dat deze lijst alleen maar kan slaan op de situatie toen. Hier worden trouwens nog profeten (verkondigers, wij zouden zeggen “predikanten”) en leraars  (wij zouden zeggen: catecheten) onderscheiden.

1 Kor. 13

In hoofdstuk 13 maakt Paulus duidelijk dat voor de opbouw van de gemeente de band van de liefde veel belangrijker is dan de uiterlijke gave van het spreken in tongen. Zelfs de gave van de profetie is minder dan die van de liefde, en we wisten als dat de gave van het spreken in tongen lager staat dan de profetie. 1 Kor. 13:1 zegt “Al zou ik de talen van de mensen en van de engelen spreken, maar ik had de liefde niet, dan zou ik klinkend koper of een schallende cimbaal zijn geworden.” Daaruit blijkt trouwens niet dat Paulus meent dat de talen van de engelen kunnen worden gesproken. Het is een stijlvorm: zelfs al zou de taal van de engelen worden gesproken – het in hoogst denkbare in onze fantasie – dan nog zou de liefde hoger staan. Maar hetzelfde geldt voor de hogere gaven van profetie en kennis en geloof etc. Paulus noemt daar “genezing” niet omdat het ook moeilijk voorstelbaar is dat iemand met de gave van genezing geen liefde zou hebben.

Merk ten slotte de bijzondere tekst op van 1 Kor. 13:8

Wat dan profetieën betreft, zij zullen tenietgedaan worden, wat talen betreft, zij zullen ophouden, wat kennis betreft, zij zal tenietgedaan worden

Waarom twee verschillende termen voor het einde van de profetie en voor het einde van (het spreken in vreemde) talen?

Waarom worden profetie en kennis tenietgedaan? Omdat onze kennis hier en nu onvolkomen is. Wij kennen “ten dele”. Straks komt het volmaakte en dan zal ons inzicht in de Heere niet de vorm hebben van Schriftuitleg en kennis, maar dan kennen wij “van aangezicht tot aangezicht.” Wat doet het spreken in talen dan echter in die tekst, ingeschoven tussen profetie en kennis?

Van de talen wordt niet gezegd dat zij zullen tenietgedaan worden omdat het volmaakte gekomen zal zijn. Het spreken in talen zal ophouden! Dat is niet pas bij de Terugkomst van de Heer Jezus. betekent dit niet juist, dat het spreken in talen zou ophouden zodra het de heilige Geest goedachtte? Ze verdwijnen niet omdat ze ten dele zijn en straks het volmaakte komt, ze verdwijnen omdat ze in Gods bestel geen plaats meer hebben in de gemeente.

Om die reden komen de talen ook niet voor de in de lijst van de blijvende gaven van de gemeente als zodanig – dus zonder rekening te houden met de historische omstandigheden van de begintijd – die door Paulus wordt gegeven in Efeze 4:11.

En Hij heeft sommigen gegeven als apostelen, anderen als profeten, weer anderen als evangelisten en nog weer anderen als herders en leraars,

En daar wordt met “apostelen” overigens niet een doorgaande opvolging van de apostelen bedoeld, maar het feit dat die apostelen en hun leringen het blijvende fundament van de kerk zouden zijn.

Conclusie

Toen de gemeente werd verstrooid over de gehele wereld en ook Israël in de Diaspora belandde, was het gedaan met de gave van het spreken in tongen. Overbodig geworden door de verbreiding van de gemeente over alle talen en volkeren, ongewenst, omdat de reactie van de ongelovigen er een van ontzetting was en Israël dat getuigenis niet had aangenomen. Het woord van God was voltooid. Daarmee begint de kerkgeschiedenis, zonder talen, naar ik vermoed ook zonder de bijzondere gave van genezing, zonder levende apostelen, maar met de heilige Geest die liefde, geloof, bestuurlijke gaven, wijsheid, kennis, inzicht, profetisch inzicht in Gods Woord etc. werkte tot opbouw van de Gemeente.

De nadruk op één van die gaven in de begintijd – het spreken in vreemde talen – in haar huidige vorm – taalachtige klanken die niemand verstaat en door niemand tot stichting worden uitgelegd – leidt alleen maar af van de werkelijke nood van de gemeente. En dat is eenvoudig dat de gemeente van nu het Woord van God onvoldoende kent, begrijpt en gehoorzaamt.

Spreken in tongen in 1 Kor. 14

De gemeente van Korinthe was rijk aan gaven van de heilige Geest. Paulus maakt duidelijk dat de opbouw van de gemeente de maatstaf is van de “rangorde” van die gaven. De liefde moet worden nagestreefd, dat in de eerste plaats. En van de gaven moet vooral die van het profeteren worden nagestreefd. Gods Woord uitleggen voor de omstandigheden van het ogenblik, dat is de hoogste van alle gaven. ( 1 Kor. 14:1)

Paulus weet echter, dat in Korinthe vooral het spreken in talen wordt gewaardeerd. Het lijkt de krachtigste presentie van de heilige Geest te zijn, een wonderteken dat niet achter staat bij het Pinksterwonder zelf. Daarom legt Paulus uit, dat dit spreken in “een andere taal” niet een toespraak tot mensen is, maar tot God alleen. Niemand begrijpt het. Op zijn best is het een uitspreken van “geheimenissen”. Daarom is profeteren daar boven verheven: “wie echter profeteert, spreekt tot mensen woorden van opbouw en vermaning en troost.” (vers 3) Wie in een andere taal spreekt, doet dat voor zichzelf: “bouwt zichzelf op” en niet de gemeente.

Dan zegt Paulus heel duidelijk dat hij wel zou willen dat iedereen in andere talen zou spreken – hij is niet tégen deze gave, hoe zou dat ook kunnen als het een gave van de Geest is – maar dat hij bovenal wil dat allen de gave van profetie ontvangen waardoor de gemeente kan worden opgebouwd. Wie Gods Woord uitlegt (profeteert) “is méér dan wie in andere talen spreekt.” Er is geen voordeel in het spreken in talen, tenzij het ook wordt uitgelegd – .d.w.z. vertaald – zodat iedereen het begrijpen kan. Het moet een goed verstaanbaar woord zijn uiteindelijk, anders is de spreker in een vreemde taal “iemand die maar wat in de lucht spreekt.” (vers 9) Daarom moet de spreker in een vreemde taal dan ook bidden, dat er iemand is die de gave heeft van  vertolking van die vreemde taal – er zijn dus twee gaven die met elkaar in verband staan.

Paulus somt de nadelen op:

Wanneer ik bid of spreek in een vreemde taal:

  1. Bidt mijn geest, maar mijn verstand blijft zonder vrucht
  2. Een ander kan geen Amen zeggen, want hij begrijpt het niet
  3. Een ander wordt niet opgebouwd
  4. Een ander wordt niet onderwezen
  5. Ik lijk voor een ander alleen maar een buitenlander…

De andere talen zijn een teken, maar voor wie? Paulus noemt de tekst: “Door mensen die een andere taal spreken, en door andere lippen zal Ik spreken tot dit volk, en ook dan zullen zij niet naar mij luisteren, zegt de Heere.” De andere talen zijn dus bedoeld in beginsel voor de ongelovigen. D.w.z. voor het ongelovige Israel dat de profeten kende, en dus de profetie van Joel kende over de uitstorting van de heilige Geest. Israël kon het zoich aantrekken dat deze profetie over de eindtijd juist onder heidenen tot vervulling kwam, en niet alleen onder joden.

Maar de ongelovige Griek in Korinthe? Die zou alleen zeggen dat de Korinthische gelovigen “buiten zinnen” waren – net zoals de joden reageerden toen Petrus en de discipelen in tongen spraken. Als iedereen echter zou profeteren en begrijpelijke taal zou uitslaan, Gods Woord zou uitleggen, dan zou die ongelovige onder de indruk komen: van de Bijbelkennis, van Gods Woord dat tot het hart is gericht. Die ongelovige zou “door allen overtuigd” worden en zou begrijpen dat iedereen hem kende en begreep, “en door allen beoordeeld” zou worden.

Hoe dan ook. Alles moet gebeuren tot opbouw, tot “stichting.” Spreken in een vreemde taal – xenolalia, dus niet zomaar wat klanken uitstoten die lijken op een taal, d.i. glossolalia – die wordt begrepen door een ander en vertaald in begrijpelijke taal – is een Geestesgave die bedoeld was om met name Israël te overtuigen van de presentie van de heilige Geest. In Korinthe is die gave eigenlijk alleen maar werkzaam tot opbouw van degene die haar ontvangen heeft. En Paulus maakt het toch heel duidelijk: je moet er niet per se naar streven, en profetie gaat dat alles verre te boven.

En als iemand in een andere taal spreekt, laat het dan door twee of hoogstens drie mensen gedaan worden, ieder op zijn beurt, en laat één het uitleggen. (1 Kor. 14:27)

Dus: zonder uitlegging, geen spreken in een vreemde taal. En geen vreemde klanken, maar een vreemde taal. Wanneer de ontvanger van de gave een andere taal spreekt, en iemand luistert en beseft dat zijn taal wordt gesproken, dan is dat een wonderteken. Dat iemand bij machte is een taal te faken, die niemand verstaat en niemand kan uitleggen, die alleen hemzelf opbouwt en niet de gemeente, en voor de ongelovige alleen maar aanleiding is om te zeggen dat iedereen hier in de gemeente uitzinnig geworden is, is geen teken van de presentie van de heilige Geest, maar van de eigenzinnigheid van mensen.

Over vol zijn met de heilige Geest

Elke Christen “heeft” de heilige Geest. Zoals Paulus zegt in Romeinen 8:9-11

Maar u bent niet in het vlees, maar in de Geest, wanneer althans de Geest van God in u woont. Maar als iemand de Geest van Christus niet heeft, die is niet van Hem. (10) Als Christus echter in u is, dan is het lichaam wel dood vanwege de zonde, maar de geest is leven vanwege de gerechtigheid. (11) En als de Geest van Hem Die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zal Hij Die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zijn Geest, Die in u woont.

We vinden hier dus:

  1. De Geest van God woont in iedereen die “van Hem” is. D.i. in elke gelovige.
  2. Christus is in de gelovige – door Zijn heilige Geest. En die Geest is (brengt) het nieuwe leven.
  3. Als de Geest in ons woont, dan zullen ook onze lichamen levend gemaakt worden. En dan herhaalt Paulus: “door de Geest die in u woont”.

Drie keer het woord “wonen”, één keer de uitdrukking “in u is”, en één keer de uitdrukking: “de Geest hebben.” Het is duidelijk dat deze uitdrukkingen equivalent zijn.

Niet iedereen die de Geest heeft (die in hem is, die in hem woont) is vol van de heilige Geest. Paulus zegt dat iedereen die gelooft door de heilige Geest is gezalfd en verzegeld. (Ef. 1:13) Maar hij kan de gelovigen in Efeze oproepen om ook nog vervuld te raken met de heilige Geest:

Ef. 5:18 En word niet dronken van wijn, waarin losbandigheid is, maar word vervuld met de Geest,

Met Pinksteren waren zij “allen” vervuld met de heilige Geest. Dat geldt niet voor ons. Hoe werkt dat dan voor ons, die er met Pinksteren niet bij waren? Paulus noemt de middelen meteen daarna:

Ef. 5:19 en spreek onder elkaar met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen, en zing voor de Heere en loof Hem in uw hart, (20) en dank altijd voor alle dingen God en de Vader in de Naam van onze Heere Jezus Christus.

  1. Onder elkaar spreken – onze reguliere bijeenkomsten als gemeente net zo goed als onze ontmoetingen met gelovigen
  2. Met psalmen – niet per se de 150 van het OT, al dan niet in berijming, maar alle geestelijke liederen.
  3. lofzangen – specifieke liederen tot eer van Christus
  4. geestelijke liederen – als laatste in de rij een term die alle mogelijke liederen omvat die door de Geest gebruikt kunnen worden
  5. En met die liederen: zingen we voor Hem – en niet voor ons genoegen per se, om een mooi koor te vormen, maar voor Hem die het hart aanziet.
  6. En met die liederen loven we Hem niet met de lippen, maar met het hart.
  7. En tenslotte spreken we op die wijze onze dankbaarheid uit, laten we die dankbaarheid ook in ons opkomen.

Dat zijn de middelen die de Heere ons gegeven heeft in Efeze 5, om vervuld te raken met de heilige Geest. Wat wil de Geest? Het “uit het Zijne nemen en het ons verkondigen”. Dat wil zeggen dat de Heere Jezus Christus in heel Zijn Heerlijkheid voor de aandacht mag staan, en ons hart raakt en ons verstand verlicht.

Over de doop met de heilige Geest

Even een kwestie tussendoor. Sommigen zeggen dat de doop met de heilige Geest een individuele aangelegenheid is, dat gelovigen dus moeten bidden om die doop, zodat ze deel krijgen aan de gaven van de Geest. Onder die gaven wordt dan het spreken in tongen gerekend.

Wordt Pinksteren dan herhaald? De “doop met de heilige Geest” hoort bij de komst van de Trooster in de wereld, zoals we lezen in Johannes 14:16:

En Ik zal de Vader bidden, en Hij zal u een andere Trooster geven, opdat Hij bij u blijft tot in eeuwigheid, (17) namelijk de Geest van de waarheid

In Johannes 20 lezen we wel, dat de Heer Jezus Zijn Geest ademde op Zijn discipelen, maar dat was niet de vervulling van Zijn belofte uit Joh. 14. We lezen namelijk in Hand. 1:5

want Johannes doopte wel met water, maar u zult met de Heilige Geest gedoopt worden, niet lang na deze dagen.”

De vervulling dus van de belofte in Johannes 14 was Pinksteren! In Handelingen 11:15, 16 is de doop (hier zeer precies een “vallen op” genoemd) met de heilige Geest een gevolg van de aanvaarding van het evangelie, geen aparte individuele doop met de Geest, maar een gevolg van het ingelijfd worden in de gemeente. Petrus herinnert zich de belofte van Hand. 1 wanneer hij zegt:

En toen ik begon te spreken, viel de Heilige Geest op hen, evenals op ons in het begin. En ik herinnerde mij het woord van de Heere, hoe Hij zei: Johannes doopte wel met water, maar u zult met de Heilige Geest gedoopt worden.

Merk op dat de Geest niet valt op elk van hen, maar op hen gezamenlijk. Of beter: de heilige Geest valt op ieder van hen afzonderlijk, maar zij worden hier voorgesteld als representant van de niet-joden. Dat is heel bijzonder. Daarmee wil de tekst iets bijzonders zeggen. Vandaar de term “vallen op” i.p.v. “ontvangen”, wat toch duidelijk onderscheiden is van het gedoopt worden in de heilige Geest.  Want de term “dopen” wordt niet gebruikt om weer te geven wat er met deze gelovige niet-joden gebeurd is.

Het is de eerste keer dat niet-joden de Geest ontvangen, vandaar dat hier de verwijzing naar Pinksteren relevant wordt. Het woord “evenals” duidt aan dat hier niet om een nieuw Pinksterwonder gaat, maar om een gevolg ervan: iedereen die tot geloof komt, ontvangt de heilige Geest, omdat de bekering en wedergeboorte iemand inlijven in het Lichaam van Christus en dus nu ook voor de bekeerde geldt dat zij de heilige Geest “ontvangen”.

Omdat de gelovigen met Pinksteren gedoopt werden met en in de heilige Geest en zo tot één lichaam werden, ontvingen ook zij elk de heilige Geest. De individuele ontvangst van de heilige Geest is dus een vervolg op het collectief gedoopt worden in de heilige Geest. Die doop was eenmalig en bracht de gemeente tot stand, de ontvangst is telkens een individuele gebeurtenis vanwege het ingelijfd worden in de gemeente. Een herhaalde doop met de heilige Geest is dat dus niet. Verder in Handelingen komt de uitdrukking “doop met de heilige Geest” niet voor.

Dat komt overeen met wat Paulus leert in 1 Kor. 12:13

Ook wij allen immers zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt,

En dan geldt individueel dat wie de Heer aan de gemeente van Christus toevoegt, de zalving van heilige Geest ontvangt, als onderpand, kijk maar naar deze twee teksten:

Ef. 1:13 – in Hem bent u ook, toen u tot geloof kwam, verzegeld met de Heilige Geest van de belofte,

2 Kor. 1:21, 22 – En Hij Die ons met u bevestigt in Christus en ons gezalfd heeft, is God, Die ons ook verzegeld heeft en het onderpand van de Geest in onze harten gegeven heeft.

Zo lijkt het toch duidelijk te zijn, dat gelovigen niet mogen bidden om de “doop” met de heilige Geest, alsof dat een toevoeging is aan hun wedergeboorte die hen vervolgens de gaven van de heilige Geest schenkt. De doop met de heilige Geest is éénmalig. De ontvangst van de heilige Geest als zalving en onderpand geschiedt bij de bekering en wedergeboorte.

Over spreken in tongen

Uit het evangelie naar Markus, vergeleken met Handelingen, Hebreeën 2 en het Mattheusevangelie, moeten we concluderen dat de Heer na Hemelvaart en Pinksteren aan de verbreiding van het evangelie vanuit de hemel heeft bijgedragen door bijzondere tekenen te geven die volgden op de woorden van de discipelen. Het spreken in vreemde talen was daar één van, maar het hele pakket werd door God gegeven in die bijzondere omstandigheden. Hebr. 2 en Mark. 16:20 samen zeggen heel duidelijk dat dit een tijdelijke werking van de Geest was en geen reguliere, die met de presentie van de Geest als zodanig verbonden was.

De Geest werkt in de gemeente van Christus. En Hij werkt in de gelovigen. Wat doet de Geest?

– Hij verandert ons beetje bij beetje naar de gelijkenis met Christus.

2 Kor. 3:18 Wij allen nu, die met onbedekt gezicht de heerlijkheid van de Heere als in een spiegel aanschouwen, worden van gedaante veranderd naar hetzelfde beeld, van heerlijkheid tot heerlijkheid, zoals dit door de Geest van de Heere bewerkt wordt.

– Hij brengt in ons vrucht voort, overeenkomstig het karakter van Christus.

Gal. 5:22  De vrucht van de Geest is echter: liefde, blijdschap, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, zelfbeheersing.

– Hij komt ons te hulp, in het bijzonder bij het gebed en pleit voor ons.

Rom 8:26 En evenzo komt ook de Geest onze zwakheden te hulp, want wij weten niet wat wij bidden zullen zoals het behoort. De Geest Zelf echter pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen.

Merk wel op dat dit onuitsprekelijke verzuchtingen zijn.

– Het is door de Geest dat wij Jezus erkennen en belijden als Heere.

1 Kor. 12:3 Ook kan niemand zeggen: Jezus is Heere, dan door de Heilige Geest.

En er is nog veel meer. De vraag is nu, of het een teken is van de werking van de heilige Geest in de gemeente van vandaag, dat gelovigen in “tongentaal” spreken, of zelfs in de “talen van de engelen.”

Spreken in tongen wordt een aantal malen genoemd in de Schrift. Laten we die teksten één voor één nader bezien. In deze bijdrage zal ik me beperken tot de tekst uit Markus, de volgende bijdrage gaat dan over 1 Kor. 12-14.

1. Markus 16:17, 18

17 En hen die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: in Mijn Naam zullen zij demonen uitdrijven; in vreemde talen zullen zij spreken;

18 slangen zullen zij oppakken; en als zij iets dodelijks zullen drinken, zal het hen beslist niet schaden; op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen gezond worden.

Na de hemelvaart van Jezus, zouden de discipelen deze tekenen gaan meemaken. Lukas beschrijft hoe dat ook werkelijk gebeurde in Jeruzalem (Hand. 2:46, 11), Caesarea (Hand. 10:46) en in Efeze (Hand. 19:6).

In Markus horen we dat de uitzending van de discipelen een bijzonder karakter droeg. Zij zouden met Christus zijn, uitgezonden worden om te prediken, en de macht hebben om demonen uit te drijven en ziekten te genezen. (Mark. 6:7-13) Bij Zijn hemelvaart kregen de discipelen nog nadere instructies. Drie nieuwe tekenen worden dan gegeven: spreken in vreemde talen (tongen), macht over slangen en ongevoeligheid voor slangengif. De opdracht om te prediken wordt hier verbreed tot alle volkeren en talen, zoals ook te lezen is in Openb. 5:9. En de prediking van de discipelen had inderdaad geweldig resultaat. In dertig jaar tijd was het evangelie gehoord en geloof in alle delen van de toenmalige bekende wereld. Zoals Paulus schrijft in Kol. 1:6

6 Dit is naar u toe gekomen zoals ook in de hele wereld, en het draagt vrucht zoals ook onder u, vanaf de dag dat u het gehoord hebt en de genade van God in waarheid hebt leren kennen.

En in die tijd van prediking bevestigde de Heere het woord van de verkondiging met “tekenen die daarop volgden.” Dat zijn dus de vijf tekenen die genoemd worden in Mark. 16. (Mark. 16:20) Dat was evenzeer waar voor de ongevoeligheid voor slangengif, zoals Paulus demonstreerde in Hand. 28:1-6.

Wat staat hier dus? Het spreken in vreemde talen (tongen) was een van de vijf tekenen die de Heere gaf als demonstratie van de waarheid van het evangelie, dat de discipelen hebben verkondigd in de wereld. Daaruit concludeer ik het volgende:

  1. De Heere gaf deze tekenen in een bepaalde situatie: namelijk in de verkondiging van het evangelie in de tijd vlak na de uitstorting van de heilige Geest en de Hemelvaart, als bevestiging van de waarheid van de woorden van de discipelen.

  2. Géén van deze tekenen kan worden losgedacht van de andere vier. Ze horen bij elkaar als het éne pakket van bijzondere maatregelen dat de Heere nam ter bescherming van de verkondiging van het evangelie. Wie claimt dat het spreken in tongen nu normaal bij de gemeente hoort, zal dus ook moeten claimen dat dat geldt voor de overige tekenen. (Overigens merk op dat het vijf tekenen zijn, dus daden van de Heere, en geen gaven in de zin van reguliere uitwerkingen van de presentie van de Geest.)

  3. Nergens staat er dat deze tekenen “gaven” waren die met de komst van de heilige Geest als zodanig waren verbonden.

Zijn deze tekenen onderdeel van de gave van de heilige Geest? Het antwoord zou dus nee! moeten zijn. Dat wordt ook nog eens bevestigd door de tekst uit de brief aan de Hebreeën, waar we lezen in Hebr. 2:3-5

4 God heeft er bovendien mede getuigenis aan gegeven door tekenen, wonderen en allerlei krachten, en gaven van de Heilige Geest, overeenkomstig Zijn wil.

De vergelijking met het evangelie van Mattheus kan hier ook dienstig zijn. Mattheus spreekt over de voortdurende nabijheid van de Heer bij de gemeente tot aan het eind aan toe. Hij geeft ons het lange termijn perspectief.  In Mattheus 28:17-20 worden de laatste opdrachten gegeven aan de discipelen. We lezen daar over onderwijs aan de volkeren, dopen en leren, maar niets over de bijzondere tekenen die de verkondiging zouden begeleiden. Terwijl Markus, die kijkt naar het begin van de verbreiding van het evangelie,  – het korte termijn perspectief als we Hebr. 2 er naast leggen – de vijf tekenen wel vermeldt die in de begintijd de prediking van het evangelie zouden bevestigen.

Uit het evangelie naar Markus, vergeleken met Handelingen, Hebreeën 2 en het Mattheusevangelie, moeten we dus concluderen dat de Heer na Hemelvaart en Pinksteren aan de verbreiding van het evangelie vanuit de hemel heeft bijgedragen door bijzondere tekenen te geven die volgden op de woorden van de discipelen. Het spreken in vreemde talen was daar één van, maar het hele pakket werd door God gegeven in die bijzondere omstandigheden. Hebr. 2 en Mark. 16:20 samen zeggen heel duidelijk dat dit een tijdelijke werking van de Geest was en geen reguliere, die met de presentie van de Geest als zodanig verbonden was.