De oecumene en de gebroken triniteit

De oecumene kent een grote verscheidenheid aan Christelijke stromingen, theologische richtingen, en praktijken. Maar je zou kunnen zeggen dat er grofweg drie “modaliteiten” te onderscheiden zijn. Ik denk dat je die in kaart kunt brengen als je uitgaat van het feit dat zij allen op een of andere manier uitgaan van of voortgekomen zijn uit de leer van de triniteit. Vader, Zoon en heilige Geest zijn de drie personen (niet persoonlijkheden, of maskers, of verschijningen, maar manieren van openbaring) die in de éne God (de “substantie” noemden ze dat, God volledig en in Zichzelf) te onderscheiden zijn. Dit is wel een hele korte manier om de triniteit uit te leggen, maar ik laat het daar even bij. Het gaat mij om de manier waarop kerkelijke “modaliteiten” deze triniteit of drie-eenheid in de vormen van hun gemeente-zijn zichtbaar maken.

Eerst maar even de terminologie. Ik versta onder “Patrocentrisch”  – Pater is Grieks voor Vader – de neiging van een kerk of stroming om God de Vader centraal te stellen, en alles vanuit een ontwikkeld beeld van God als Vader te bezien en te begrijpen. Dan is er uiteraard ook een Christocentrische richting, waarin de persoon van de Zoon op dezelfde manier centraal staat. En laten we dan de derde richting maar Spiritocentrisch noemen, van spiritus wat “Geest” betekent.

Een patrocentrische kerk leunt op het eerste deel van de Apostolische belijdenis. “Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper des hemels en der aarde.” God is Vader – van alle mensen, zonder uitzondering. Hij laat het regenen over goeden en kwaden, Hij wil dat alle mensen tot inzicht komen in de waarheid, Hij geeft alle mensen hun voedsel, leidt de bewegingen in de geschiedenis en zorgt voor Zijn kinderen. Al Zijn kinderen. Hij is genadig en barmhartig en vergeeft de zonden van de mensen zodat ze steeds weer opnieuw mogen beginnen. Hij zond ook Zijn Zoon, om aan de mensen uit te leggen wie Hij is en Zijn liefde te demonstreren. De mensen hebben echter Zijn Zoon niet aangenomen, maar God vergeeft de mensen op grond van de verdienste van de Zoon. Er is in een kerk die dit centraal stelt geen behoefte aan volwassendoop – want iedereen wordt als kind van God geboren. Er is ook geen behoefte aan evangelisatie, om dezelfde reden. God wordt ontmoet – of blijkt afwezig – in de dagelijkse, natuurlijke zorgen en bezigheden van de mensen.  De verkondiging in de gemeente moet dus aansluiten bij die dagelijkse zorgen en bezigheden.

In een dergelijke kerk kunnen er voldoende christocentrische en spiritocentrische elementen aanwezig zijn, om enige tegenstand te bieden aan deze fundamentele blikrichting. Als die ontbreken komt een dergelijke kerk terecht in een “ketterij”, waaronder ik dan versta een manier van geloven en leren, waarin bepaalde elementen uit de Bijbelse openbaring worden benadrukt ten koste van andere, zodat een misvormd en scheef beeld van God overblijft. Wie gaat geloven dat God in alle religies geopenbaard is, dat de openbaring van God in de Zoon niet uniek en waar is, maar ook maar een menselijke poging iets van God te begrijpen, of gelooft dat God een “Iets” is waar we ons niets bij kunnen voorstellen, die is in deze richting doorgeschoten.

Een spiritocentrische kerk heeft weer geheel andere accenten. In de Belijdenis lezen we alleen maar: “Ik geloof in de Heilige Geest.” Maar daaraan zijn veel zaken verbonden. Hier is de waarheid vooral datgene wat zichtbaar wordt in de ervaring van de gelovigen, in de bovennatuurlijke leiding in het dagelijks leven, in de verhoring van de gebeden. Het is de sterke, soms mystieke ervaring van God bij-ons-en-in-ons die hier een gemeente aandrijft. Men zoekt in deze kerken de presentie van de heilige Geest door dynamische muziek, soms ook handgeklap en allerlei andere meer extraverte vormen van expressie. Men zoekt ook de leiding in de waarheid boven alles in de werking van de heilige Geest die immers ook de Schrift verklaart. De exegese alleen en de kennis van de Schriften is vaak te koud, en men zoekt boven alles de warme intimiteit van verbondenheid, eensgezindheid, en men hoort graag de getuigenissen van mensen die zijn aangeraakt door de heilige Geest – in bekeringsgeschiedenissen, gebedsverhoringen, bijzondere “openbaringen” e.d.

Slaat dit door, dan wordt de heilige Geest de éne en énige vorm waarop God Zich openbaart, en dan krijgt de Schrift een secundaire plaats toegewezen. Men spreekt over profeten die rechtstreeks vanuit God openbaringen doorgeven. Men verwacht wonderbare genezingen, wonderen, gaat naar massa-bijeenkomsten waar die wonderen door bijzondere mannen of vrouwen worden beloofd – mits het geloof sterk genoeg is. Men spreekt over de doop met de heilige Geest die het vermogen geeft om tongentaal te spreken. Men spreekt over gebedsgenezingen aan de lopende band, zelfs voor verkoudheden die een gewone afspraak in de weg zitten. In die overdrijving raakt de Schrift op de achtergrond, worden “gewone” gelovigen zonder tongentaal tot tweederangsburgers van het Koninkrijk van God en wordt Christus door de Plaatsvervanger inderdaad uit de aandacht verdrongen. Ook dat is een ketterij omdat God de vader en de Zoon hier op de achtergrond raken.

Er is iets bijzonders aan de Apostolische geloofsbelijdenis. Juist het tweede artikel, over de Zoon, is zeer uitgebreid. Het bevat verwijzingen naar het concrete menselijke leven van Christus – m.i. om te verhinderen dat we de Zoon laten opgaan in de Geest, Hem tot een verschijning maken. Het spreekt ook over de heilsfeiten: dood, begrafenis, opstanding – m.i. om te benadrukken dat de vergeving alleen vanuit het werk van de Zoon voortkomt. En het benadrukt de wederkomst van Christus als de Rechter van de wereld – m.i. om te benadrukken dat we in de praktijk van het leven met de Heer Jezus te maken hebben die de norm en de maatstaf van ons Christelijke leven is. Aan Jezus heeft de Vader het oordeel gegeven, zegt ook Johannes in zijn evangelie (5:22, 27). Dit tweede artikel is het eigenlijke midden, van waaruit de beide andere artikelen gelezen moeten worden. Wie is de Vader? De Zoon heeft Hem geopenbaard. Het concrete, menselijke leven van Jezus moet gezien worden als het “wonen” van het vleesgeworden Woord onder ons (Joh. 1:14, 18), en omdat niemand God gezien heeft zijn wij aangewezen op Jezus want die heeft God verklaard. De liefde van God de Vader is dus geen apart leerstuk, dat je kunt begrijpen zonder de Zoon. Hierin is de liefde van God jegens ons bevestigd en geopenbaard, “dat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren.” (Rom. 5:8) Hierin is die liefde geopenbaard “dat God Zijn Eniggeboren Zoon in de wereld gezonden heeft, opdat wij zouden leven door Hem.” (1 Joh. 4:9)

Een Christocentrische kerk zal dus de Vader zien vanuit de openbaring van de Zoon en de heilige Geest zien als de Geest van Christus. De plaatsvervanger, zeker, maar niet de vervanger van Christus zelf. Die Geest, gezonden in de Naam van de Zoon (Joh. 14:26)  “zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het Mijne nemen en het u verkondigen.” (Joh. 16:14) Daarin ligt dus het evenwicht, als Christus wordt geëerd als de Zoon die de Vader verheerlijkt en de heilige Geest gezien wordt als de Geest die de Zoon verheerlijkt etc. Dan komt de dynamiek van de triniteit tot zijn recht.

Is er een overdrijving denkbaar? Als Jezus wordt gezien als slechts een mens, die alleen in Zijn menselijkheid voor ons interessant is, hebben we opnieuw een ketterij. Dan rust de Geest van God niet op Hem en wordt Hij niet door de Vader gezonden. Dan krijg je een jesu-centrische kerk, die alleen over Christus spreekt als een martelaar, of een moreel voorbeeld om na te leven. Ook dat is dan een ketterij.

Het lijkt erop dat de oecumene uiteen valt in een patrocentrische oecumene van katholieken en protestanten van het midden en de linkerzijde van de PKN en een Christocentrische oecumene – waar de spiritocentrische kerken toch bij kunnen aansluiten omdat zij hetzelfde fundament delen – waar confessionelen, evangelisch hervormden, Baptisten, evangelischen en charismatische kringen toe behoren.  Die breuklijn is er nu. Zal de kerk ooit helen tot haar werkelijke eenheid, waarin God de Vader, de Zoon én de Heilige Geest de eer krijgen die hen gezamenlijk – want samen de éne God – toekomt?

Het onderlinge gesprek van christenen

Een tijd geleden heb ik een aantal artikelen gepubliceerd op mijn website over de vrijzinnigheid. Dat was niet bedoeld om vrijzinnige of vrijzinniger broeders en zusters van mij aan te vallen of te beledigen. Maar sommigen hebben mijn conclusies als beledigend ervaren en zijn boos geworden. Meer recent heb ik een aantal artikelen gepubliceerd over het spreken in tongen. De aanleiding was een vraag van een zuster uit de gemeente over dat onderwerp en een uitgebreide zoektocht op YouTube waar het spreken in tongen werd aangeprezen of onder kritiek werd gesteld. Ik besloot daar een eigen onderzoek naar te doen en heb daarom over de relevante teksten uit de bijbel een aantal artikelen geschreven.

Zoals gebruikelijk heb ik het verschijnen van die artikelen even gemeld op Facebook. Zo kunnen ook mijn vrienden meelezen. Als ze dat willen. En opnieuw zijn er mensen die zich gekwetst, geschokt of beledigd voelen. Ik besteed er teveel aandacht aan, zegt de een. Het is gedram, zegt de ander. Je spreekt over een onderwerp waar je geen persoonlijke ervaring mee hebt, zegt weer een ander. Het is niet waar, het is kwetsend, het is vijandig, et cetera. Dat is niet gering. Een dergelijke reactie op een paar Bijbelse studies van mijn hand had ik niet verwacht. Beide kwesties liggen blijkbaar gevoelig. Men voelt zich door mijn kritische analyse van een stroming of een standpunt aangevallen.

Om te beginnen dit. Zowel het vrijzinnige standpunt als het charismatische standpunt zijn op zichzelf al te beschouwen als een onderdeel van de verdeeldheid van de kerk. Ze vormen een uitdaging aan mijn adres, en ze impliceren soms dat onze manier van kerk-zijn onvolledig, vals, of “uitsluitend menselijk” is. Het is moeilijk je aan de indruk te onttrekken dat vrijzinnigen zich in hun eigen kerk superieur wanen boven de meer orthodoxe kerken, of dat charismatische stromingen menen in het bezit te zijn van een waarheid en een presentie van de Geest die een kenmerk van de ware kerk moet zijn. Men wil respect vragen voor het eigen standpunt, maar er zit heel vaak een ondertoon in van respectloosheid tegenover de kerken die respectievelijk teveel vasthouden aan het verleden en de traditie en niet modern genoeg zijn – vrijzinnigen – of te weinig open staan voor de ervaringen die de heilige Geest aan christenen wil bieden – charismatici.

Een kerk die een bepaald onderdeel van de belijdenis of het geloofsleven tot hoofdkenmerk van het ware kerk zijn verheft, is in mijn ogen sektarisch. Netzomin als de kerken van de Reformatie het recht hebben om zich eenvoudig op Luther of Calvijn te beroepen, mogen charismatische stromingen zich beroepen op, om maar iemand te noemen, Benny Hin of andere charismatische leiders. Evenmin is het juist om zich te beroepen op een bepaald soort van ervaring van het geloof. Ook dat is sektarisch. De leerstelling dat je als gelovige ook nog eens gedoopt moet worden met de heilige Geest is daarom een ketterij, dat wil zeggen het leidt tot een scheuring in de kerk. Het maakt van alle leden van mijn kerk in het bijzonder tweederangs gelovigen. De implicaties dus van het charismatische standpunt leiden tot een scheuring. Hun kerk en mijn kerk zijn niet langer één, als zij hameren op dit onderdeel van hun belijdenis. En datzelfde geldt voor de vrijzinnigen, die hameren op de moderniteit. Vele gelovigen in mijn kerk willen helemaal niet “modern” zijn maar in alle eenvoud vasthouden aan de belijdenis van hun jeugd.

Het gaat mij dus om de implicaties van de vrijzinnige stroming en de implicaties van de charismatische beweging. Als predikant van een protestantse gemeente die geïnteresseerd is in een zo breed mogelijke oecumene, moet ik dan proberen te zoeken naar het midden – maar als dat niet gevonden kan worden zal ik vanuit bijbels gezichtspunt precies moeten zeggen wat hier aan de hand is. En als dan blijkt dat zowel het vrijzinnige als het charismatische standpunt niet te rijmen is met de Bijbelse belijdenis, dan is het mijn taak en opdracht om dat hardop te zeggen. Dat is niet bedoeld om anderen te kwetsen, maar om uitvoering te geven aan de opdracht die Paulus via Timotheus ook aan mij heeft gegeven. De bijbel is ons gegeven om te onderrichten, maar ook om te weerleggen. Wij hebben de bijbel om elkaar op te roepen tot verbetering en op te voeden in de gerechtigheid. En we hebben dat temeer nodig, omdat er veel mensen zijn in onze tijd die allerlei leringen volgen, zonder dat ze ooit “tot erkentenis der waarheid kunnen komen”. Er is ook in mijn kerk een vorm van onzinnigheid, die bestreden moet worden. Niet om daar over te twisten, maar wel om “met zachtmoedigheid de dwarsdrijvers te bestraffen.”

Er zijn dwaze en onverstandige strijdvragen, er zijn twisten die vermeden moeten worden, en daarom: ik ben niet bezig om te twisten. Ik ben bezig om te onderwijzen. Tegenover de vrijzinnigen en de charismatische stroming heb ik mijn positie bepaald: ik roep mijn broeders en zusters op om nauwkeurig naar Gods Woord te kijken. En om dan zelf te oordelen. Niet om een woordenstrijd te voeren die geen enkel nut heeft en zelfs verderf brengt aan wie ernaar horen. Maar wel om onheilige, holle klanken te vermijden. Ik wil rechte voren trekken door het Woord der Waarheid te brengen. Het gaat mij om de kracht en de waarheid van Gods Woord. Dat wil ik verdedigen, tegen de vrijzinnigheid en tegen de charismatische beweging die naar mijn gevoel beiden de waarheid te kort doen.

Jammer dat de reactie van mijn broeders en zusters uitsluitend neerkomt op een gevoel van gekwetst zijn. Ik wil met mijn artikelen een gesprek, een dialoog beginnen en ik ben geen diplomaat, en ik verontschuldig mij niet voor de inzichten die ik verdedig. Ik zet het stevig neer, zoals iemand zei, maar het is bedoeld om in dialoog met elkaar te gaan. Laat me dan zien waarom de vrijzinnigheid de betere richting is in het christendom. Laat me dan zien, waarom de charismatische beweging de stem van de heilige Geest beter heeft verstaan dan mijn gemeente. Laat me dan zien waar ik faal in mijn uitleg van de heilige Schrift.

In mijn kerk, moet ik toegeven, is maar weinig kracht van de Geest te vinden. Maar de Geest komt niet in Tongentaal, komt niet in emotionele vurigheid, en komt al evenmin wanneer we ons verstand boven Gods Woord stellen. Want de Geest komt niet zonder het Woord. Als onze God ons een opwekking geeft in onze dagen, dan komt het van een hernieuwde en diepgaande interesse in wat God ons in zijn Woord te zeggen heeft. Daarom zullen we ons, naar mijn mening, samen moeten buigen over de Schrift. Ik doe geen beroep op ervaringen, ik doe geen beroep op mijn tradities. Ik claim de heilige Geest niet voor mijzelf. Ik doe een beroep op de Bijbel zelf, die we gemeenschappelijk hebben. Alleen de schriften, alleen Christus, alleen genade. Dat was de strijdkreet van de Reformatie die ik mij gaarne opnieuw eigen wil maken.

Ik kan dus maar op beperkte schaal zoiets als een excuus maken. Ondanks het feit dat het me veel verdriet doet, dat anderen gekwetst zijn geraakt door mijn bijdragen. Ik vraag me af waarom dat zo is. Dit wil ik wel zeggen: het was niet mijn bedoeling om te kwetsen. Maar ik moet de waarheid spreken zoals God die mij te zien heeft gegeven. Ongetwijfeld kunnen jullie dat net zo goed. Het is in de dialoog die dan ontstaat dat we ver buiten de grenzen van onze eigen kerk misschien ook samen waarheid kunnen ontdekken.

De zoektocht naar de eenheid van de gemeente

Er is een luie oplossing voor deze zoektocht, en die heet pluralisme. Het pluralisme in het gesprek tussen de kerken, gaat uit van de gedachte, dat de eenheid van de kerken gebaseerd is op hun onderlinge overeenstemming, op wat gemeenschappelijk is. En dat daaruit volgt dat elk kritisch gesprek, elke discussie over wat niet gemeenschappelijk is, automatisch een oproep zou zijn voor verdeeldheid. Men wil daarom niet spreken over de verschillen om niet onmiddellijk verdeeldheid op te roepen.

In het Nieuwe Testament vinden we ook de oproep tot eenheid. Maar ik denk dat die eenheid veel meer een verzoening is – en dus ook een schuldbelijdenis inhoudt – dan een overeenstemming, en dat het gesprek over de verschillen juist een onderdeel van die verzoening is. Juist in de geschriften van de apostelen wordt duidelijk dat de eenheid van de kerk niet het eindpunt is van organisatorische maatregelen of van de vaardigheid om de verschillen te laten rusten en iedereen maar in zijn eigen vaarwater te laten gaan. De eenheid tussen christenen is dan een kwestie van goede (liberale) manieren. Men moet de aanspraken die andere kerken maken op de waarheid gewoon laten staan, men moet nooit zeggen dat men zelf in een of ander opzicht de waarheid beter ziet dan een ander, men mag zelfs in het geheel geen claim leggen op welke waarheid dan ook waardoor anderen zouden worden uitgesloten. Je afscheiden van anderen is per definitie een afkeurenswaardige sociale misstap.

Misschien juist om deze reden, wordt in de meeste kerken het begin van de eenheid van alle christenen als een mooi ideaal gezien, maar niet als essentieel voor het eigen functioneren. Er zijn maar weinigen die participeren aan de Raad van Kerken, en er zijn er nog minder die bereid zijn om samen te werken met wat ze de “sekten” noemen, of de marginale groepen.

Ik denk dat hier aan een misverstand over de eenheid van de christenen ten grondslag ligt. Ons uitgangspunt ligt toch duidelijk in het evangelie van Johannes 17:20. In dit gebed dat bestemd is voor de oren van toekomstige gelovigen, vraagt Jezus aan de Vader dat die gelovigen één zullen zijn. Want die eenheid kan de wereld ervan overtuigen dat Jezus inderdaad gezonden is door de Vader. De eenheid van de gemeente laat zien wie Jezus in werkelijkheid is. De functie dus van de (zichtbare) eenheid van de gelovigen is om een fundamentele christelijke aanspraak op waarheid geloofwaardig te maken, zodat er zelfs twee keer wordt gezegd “opdat de wereld zal geloven.” En in de tweede plaats moet die eenheid van de gemeente een echo zijn van de eenheid van de Zoon en de Vader, waardoor dit getuigenis van de eenheid pas effectief wordt.

Elke vorm van pluralisme is een ontkenning van deze waarheid. Dat we elke kerkelijke groepering zomaar buiten en naast ons laten bestaan, zonder gesprek, zonder poging om elkaar als één enkele gemeente te herkennen en te erkennen, en zelfs zonder theologische overeenstemming, dat is een soort politieke oplossing wanneer christenen al gefaald hebben om werkelijk een kerk te zijn. Het is alleen maar een goede oplossing vanuit het perspectief van de burgerlijke overheid, die aan alle religieuze groeperingen hun vrijheid wil geven. En dat lijkt ook de beste oplossing te zijn voor het kerkelijk beleid, omdat de structuur van onze gemeenten en kerken niet bij machte is om verzoening en heling tussen christenen tot stand te brengen. De kerken blijven op hun eigen erf op grond van de macht van kerkorde, gewoonten en traditie, en een steeds minder duidelijk begrip van de Bijbelse opdracht tot de eenheid.

De eenheid van de gemeente is niet gebaseerd op de onderlinge overeenstemming, zodat die onderlinge overeenstemming al kan worden beschouwd als de eensgezindheid waartoe Paulus ons oproept in de brief aan de Filippenzen. Dat vinden we in hoofdstuk twee. Paulus veronderstelt dat alle christenen een bepaalde realiteit ervaren. Namelijk vertroosting in Christus, troost van de liefde, gemeenschap van de geest, en innerlijke bewegingen en ontfermingen. Met deze termen wordt de binnenkant van het geloofsleven omschreven. In zekere zin is dat aan alle christenen die waarachtig vanuit hun geloof leven, gemeenschappelijk. Alle christenen kennen de vertroosting als het antwoord op een bestaan in ellende en zonde. Alle christenen hebben de ervaring opgedaan van Gods liefde die ook mensen aanspoort om elkaar lief te hebben. Alle christenen hebben ervaren hoe de heilige Geest bij het samen zingen en samen bidden van een verzameling individuen een waarachtige gemeenschap maakt. Alle christenen kennen “innerlijke bewegingen en ontfermingen”, bewegingen van het gemoed door de kracht van de Geest, en bewijzen van Gods barmhartigheid in het leven, juist ook door middel van anderen in de gemeente. Deze binnenkant van het geloofsleven wordt juist ervaren binnen de gemeenschap, binnen de gemeente. We merken dat nauwelijks op, maar het is steeds aanwezig wanneer we samenkomen als gemeente op de zondag. Hoewel het ook valt op te merken wanneer christenen elkaar tegenkomen in welk verband dan ook.

Op die grondslag staat dan de oproep van Paulus in het tweede vers. Namelijk dat wij eensgezind zullen zijn. De woorden die daarop volgen omschrijven de betekenis van deze eensgezindheid, die dus niet zonder meer een kwestie is van overeenstemming. Het eerste is dat wij dezelfde liefde zouden hebben. Is dat niet dezelfde liefde voor dezelfde Heer? En kan er eensgezindheid zijn, met mensen die deze Heer in het geheel niet liefhebben en niet kennen? Het tweede is dat wij eenheid moeten hebben in het gemoed. Dat wil zeggen dat wij een waarachtige geestelijke eenheid moeten hebben. Is dat niet de eenheid die wij hebben wanneer wij ons gezamenlijk onderwerpen aan Gods Woord? En ten derde staat er dat we één van gevoelen moeten zijn. Is dat niet dat wij eén en hetzelfde doel moeten nastreven? Op één en hetzelfde gericht zouden moeten zijn? Het is samen te vatten met de oproep van Romeinen 12:16: “weest eensgezind onder elkaar.”

Maar wat moet er dan gebeuren wanneer deze eenheid verloren is gegaan? Is dat niet in de eerste plaats dat wij leren hetzelfde te spreken? Zoals Paulus oproept in de eerste brief aan Korinthe (1:10), namelijk dat er geen scheuringen mogen zijn. Die scheuringen ontstaan wanneer menselijke leringen en leiders worden gevolgd. Wanneer niet langer alleen de Bijbel, maar een bepaalde kerkelijke traditie of opvatting of stroming belangrijker voor ons is, dan het eenvoudige Woord van Christus. Wat betekent dat, hetzelfde spreken?

Is dat “zelfde” niet eenvoudig het fundament van de gemeente van God? “Want niemand kan een ander fundament leggen dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Jezus Christus.” (1 Kor. 3:11)

Hoe maken wij zichtbaar dat wij een eenheid vormen in Gods ogen, terwijl we tegelijkertijd respecteren dat we verschillend zijn? Hoe streven we samen naar eensgezindheid, terwijl we over tradities verdeeld zijn? Opnieuw wijst Gods Woord ons de weg. De viering van het Avondmaal is een test voor onze eenheid. Daarvan zijn buitengesloten wie niet op hetzelfde fundament staan. Maar daarbij zijn allen uitgenodigd, die dat fundament delen, ook al zijn ze van een andere kerkelijke richting. Als er zonde is en conflict die de eenheid van het Avondmaal verhinderen, dan worden wij opgeroepen om die conflicten met elkaar door te spreken. De procedure van Mattheus 18 kan worden uitvergroot tot een procedure tussen kerken. We spreken met elkaar om wat is afgedwaald weer terug te roepen, of wie gezondigd heeft weer te winnen, en uiteindelijk in de aanwezigheid van Christus te binden, dat wil zeggen vast te leggen en af te spreken, wat ons door de Geest als weg wordt gewezen. En te ontbinden, dat wil zeggen los te maken en los te laten, wat daarbij een hinderpaal is. En tenslotte in het gebed met elkaar samen te stemmen, over die zaak die wij begeren, opdat hij ons zal geschieden. (Vers 19) Met een kleine variatie zou ik hiermee willen besluiten:

Want waar twee of drie kerken vergaderd zijn in Mijn Naam, daar ben Ik in het midden van hen.

Eensgezind in Ter Apel

Als God kijkt naar de gemeente in Ter Apel ziet Hij één tuin vol met bloemen. En al die bloemen hadden samen voor één geurige en fleurige aanblik moeten zorgen. Maar zo is het niet.

In den beginne was er één gemeente van Christus in Ter Apel. Zij was gesticht door een missionaris, had een pastoor, bediende de ziekenzalving en men deed er communie en vierde de eucharistie. Niemand las nog de Bijbel en het woord van bisschoppen en de Paus was het hoogste en het laatste woord.

Toen kwam een vernieuwing in Europa en die bereikte ook Ter Apel. De pastoor werd een predikant en zijn huishoudster werd zijn vrouw en alle beelden gingen uit de kerk, de communie werd belijdenis, de eucharistie het heilig Avondmaal, en niet de Paus, maar de Synode had het hoogste en het laatste woord. Maar de oude kerk kwam ook terug en noemde zich Willibrord, naar de prediker van het evangelie onder de Friezen die ook bisschop van Utrecht is geweest.

Maar de vernieuwing werkte ook op andere fronten en de Verlichting deed zijn werk en de gemeente van Christus hechtte steeds minder belang aan de Bijbel, ging niet meer elke zondag naar de kerk, men werd alleen nog gedoopt omdat dat zo hoorde, maar belijdenis werd steeds minder afgelegd. En dus waren er mensen die zich afzonderden van die gemeente. En zo kwamen er landelijk Gereformeerden naast de Hervormden te staan, en ook in Ter Apel kwamen er kerken bij. Eerst de Gereformeerde Kerk die het reilen en zeilen van de Hervormden met argwaan bekeek en toen kwam er ook een Evangelisatie, later een bijzondere Wijkgemeente en nu een Protestantse Gemeente. Die was voor de mensen die de Bijbel lazen en de belijdenis serieus namen en elke zondag naar de kerk wilden gaan.

Maar de kerk van Christus werd steeds kleiner en kleiner, en uiteindelijk wilde men weer samengaan. De gemeente van Christus mocht toch niet verdeeld zijn. En zo gebeurde het, bijna. Want de Hervormde wijkgemeente en de Hervormde Kloosterkerk en de Gereformeerde Kerk konden het met elkaar nog niet voldoende vinden. Alleen de Gereformeerden en de Bijzondere Wijkgemeente gingen samen en vormden toen de Protestantse Gemeente. Maar de Hervormde Kloosterkerk bleef apart, want die wilde nog steeds niet de Bijbel lezen en zij geloofden eigenlijk niet meer in het evangelie zoals dat vroeger aan hen verteld was.

En zo waren er weer twee gemeenten in Ter Apel.

Men doopte en deed belijdenis, en vierde het heilig Avondmaal, maar ze werden steeds ouder en ouder en hun kinderen trokken naar de grote stad en lieten de kerk ver achter zich. Dat merkten ook andere Christenen die nog in Ter Apel woonden en zij wilden niet meer in een kerk zitten waar zoveel grijze haren bijeen waren, zij wilden andere liederen zingen, de Bijbel anders horen uitleggen, wilden meer vuur en meer enthousiasme in de Gemeente.

En daarom ging de jeugd weg. Een deel van hen trok naar Emmen, een ander deel ging niet meer naar de kerk, en weer een ander deel bleef mokkend deel van de kerk die niet meer hun eigen kerk was omdat ze alles anders wilden dan de grijze leiders in die kerk. Maar hardop durfden ze dat nauwelijks te zeggen.

En toen kwamen er andere christenen, vol vuur en enthousiasme. Sommigen zeiden: wij hebben een missie, wij moeten het evangelie verkondigen aan wie het maar horen wil, en hen dopen in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest. Daarom moeten wij een open gemeente zijn die aantrekkelijk is voor jong en oud en het evangelie verkondigen met brochures en aantrekkelijke kerstdiensten. En wij dopen alleen maar mensen die als volwassene het evangelie van de Heer Jezus hebben aangenomen. En zij noemden zich De Ark, want zij waren er ten dienste van het evangelie tot redding van zondaars. En daarom konden zij niet samengaan met de Protestantse gemeenten want die waren niet bereid om zo hartstochtelijk het evangelie te verkondigen.

En sommige christenen zeiden: wij hebben ook een missie, wij moeten missionaire gemeente zijn voor al die vreemdelingen die hier in Ter Apel langs komen. Want misschien willen de moslims en andere vreemdelingen wel een plek hebben om het evangelie te horen en misschien willen zij zich wel bekeren tot Christus. En zo kwam Into His Light in Ter Apel, een evangelische gemeente, en ook zij wilden niet samengaan met de Protestantse Gemeente of met de Kloosterkerk want daar werd die missie niet gezien en daar werden alleen oude liederen met orgel gezongen en de liederen van Opwekking waren daar onbekend. En zij vonden dat in die kerk eigenlijk te weinig Bijbel werd gelezen en dat men onvoldoende aan de Bijbel vasthield en dat men geen vuur meer had en geen enthousiasme. En dus gingen zij op zichzelf wonen en leven, en maakten in de tuin van Gods kerk in Ter Apel een apart perkje, noemden dat de Tabernakel, met een kleine, hoewel lage schutting erom heen.

En er was ruzie in die groep van Christenen en dus kwam er weer een andere groep bij, die beter Frans sprak dan Engels en die richtten zich met hun missie op andere vreemdelingen die in Ter Apel langs kwamen, maar ook zij waren een evangelische Gemeente. Zo kwam de Sionskerk in Ter Apel, en de Heere God keek naar de gemeente van Christus in Ter Apel en zag niet één grote tuin met vele gekleurde bloemen, maar verschillende perkjes. Het perkje van de Kloosterkerk was vol keurig gras, en af en toe bloeide daar een madeliefje. En het perkje van de Regenboog was vol gele boterbloemen, maar ze stonden er wat verlept bij alsof ze te weinig voedsel en water kregen. En het perkje van rode rozen van Into His light stond in een hoekje te bloeien, en af en toe leek het wel een rozentuin, als er vreemde, maar prachtige bloemen bijkwamen die kortstondig bloeiden en dan weer hun zaadjes in de windstreken verspreidden. En daar stond de Ark, aan de rand van het dorpje en wilde mensen redden, maar die kwamen niet en werden niet bereikt, en waarom dat was wisten ze ook niet. En zo ging het ook met de tulpen van de Sionskerk.

En als je goed keek, zag je nog andere christenen in Ter Apel, kleine druifjes van de Wijnstok, een gemeente als een bijenkorf in cellen, die vlakbij de schutting stonden te bloeien en waar je alleen maar kon blijven als je ook nog eens gedoopt wilde worden met de heilige Geest dus daar zat weer een wat hogere schutting omheen. Intussen was er ook nog steeds de oorspronkelijke gemeente, met een pastoor en een pastoraal werker die ik bijna zou vergeten omdat hun grote kerk die zo mooi staat in het dorp meestal zo leeg is.

Als God kijkt naar deze gemeente in Ter Apel, zal Hij dan niet zeggen:

“Kinderen, wat hebben jullie gedaan? Ik heb jullie gaven gegeven zodat jullie missionair konden zijn, maar er zijn maar drie van jullie die dat doen. En ik heb jullie opdracht gegeven mij in de eenheid van alle kerken te belijden en te gehoorzamen, maar er is maar één kerk die zich aan die algemene belijdenis houden wil. En ik heb jullie mensen gegeven die het Woord kunnen uitleggen, maar jullie staan hen niet toe te onderwijzen waar dat nodig is. En ik heb jullie het gebed gegeven, maar in plaats van bij elkaar te komen, gaan jullie elk op je eigen manier bidden in je eigen kerkje en dat gaat dan steeds op zo‘n manier dat de anderen er niet bij kunnen blijven.

Wanneer laten jullie eens los, wat je van anderen scheidt, en wanneer ga je je nu eens richten op wat Ik jullie gezamenlijk heb gegeven? Al die mooie bloemen zitten elk in hun eigen perkje en de veelkleurigheid is weg van die prachtige tuin zoals ik het bedoeld heb.”

En toen kwam de Interkerkelijke Bidstond in Ter Apel en de mensen noemden dat Oecumene en de Raad van Kerken deed wel mee, maar dat was omdat ze dachten dat het beleefd was maar hun hart was er niet bij. En een klein groepje mensen kwam bijeen en leerde weer de eenvoud van het samen bidden. En samen lezen van het Woord. En ze zongen uit wel vijf verschillende bundels, soms met een gitaar erbij als het liedje bekend was. Maar de Kloosterkerk wilde niet meedoen want het was hun vrijheid om dat niet te doen, zeiden ze, en de Grote Kerk van vroeger wilde niet meedoen, behalve als ze zelf aan de beurt waren en dan maakten ze een oceaan van waxinelichtjes en deden alles zoals ze het zelf bedacht hadden en de eenvoud was meteen weer weg. En toen kwamen ook de andere groepen aan bod, en die wilden ook hun bijzondere stem laten klinken, want ze voelden zich daartoe gedrongen en zo ging het gewoon bij hen. Niet iedereen deed het zo, maar je voelde dat de eenvoud bezig was te verdwijnen. En daarmee was het bijna al weer gedaan met die eensgezindheid en die eenheid van de christenen samen, met die tuin van veelkleurige bloemen, met die soberheid en nederigheid waarmee je gewoon broeder en zuster kon zijn, omdat je allemaal een kind van God was en een leerling van Jezus, en met die gemeenschappelijke belijdenis van Jezus als je Heer en Heiland.

En de heilige Geest kwam terug van Zijn missie en zei: “Vader, het is geprobeerd, en sommigen doen hun best, maar de omheiningen zijn te hoog, en het hele idee van eenheid en eensgezindheid, daar worden ze het nooit over eens, mag Ik ermee ophouden?”

Maar God stuurde Zijn Geest terug naar Ter Apel en zei opnieuw tegen alle christenen in dat kleine dorpje:

“Niet door geweld en niet door macht, maar door Mijn Geest”, spreekt de Heere. “En nu hoop ik dat jullie eindelijk zullen horen wat Ik jullie zeg.”