Een goede prediking

In onze traditie wordt een predikant wel eens aangeduid als een “dienaar van het Woord.” Prediking is een vorm van dienstbaarheid en veronderstelt een Heer die daartoe een opdracht heeft gegeven. Een dienaar van het Woord staat er niet om zijn eigen gedachten en invallen op een speelse manier tot uitdrukking te brengen. Hij is ook geen dienaar van de gemeente. Het is niet zijn taak om aan het geloof van de leden van de gemeente uitdrukking te geven. Hun gevoelens, opvattingen, geloofsovertuigingen spelen een rol, maar ze zijn voor de predikant niet de opdracht en de gemeente is dus ook niet de opdrachtgever. Een dienaar van het woord krijgt wel een opdracht van de gemeente mee, maar dat is niet om haar mening te vertolken, haar geloof onder woorden te brengen, maar om het Woord te verkondigen, te proclameren.

De enige manier waarop wij God kunnen kennen, en Zijn wil kunnen ontdekken is door middel van het Woord. De Bijbel is de enige richtsnoer en maatstaf van ons geloof en ons handelen. De Bijbel is niet één van de bronnen waaruit wij moeten putten, maar de énige bron. De Bijbel is niet een voorafgaand getuigenis van mensen waarbij wij kunnen aansluiten of niet, maar het is wat God nú tegen ons zegt. Natuurlijk is er ook een verkeerd gebruik van de Bijbel, het selecteren van teksten die jou bevallen en het negeren van teksten die jou niet bevallen. Natuurlijk is het voorlezen van losse woorden en zinnen met een verhaaltje erbij nog niet een prediking. Het citeren van een bijbeltekst maakt een boodschap nog niet tot een waarachtige verkondiging. Daarom moet een predikant zich steeds herinneren dat hij een dienaar is van het Woord want dat wil zeggen door middel van de Bijbelse tekst is hij een dienaar van het vleesgeworden Woord, en dat is Christus. In de Bijbelse tekst moet de predikant op zoek gaan naar het vleesgeworden Woord. Hij moet Jezus Christus verkondigen precies zoals Deze in de Bijbelse tekst naar ons toekomt en tot ons spreekt.

Ik krijg nogal eens te horen dat mijn prediking een of andere richting zou vertegenwoordigen. En daar zit bijna altijd afkeuring in. Bijvoorbeeld wanneer sommige mensen zeggen dat de prediking te evangelisch zou zijn. Wat betekent dat? De prediking is conform het evangelie of niet. In het eerste geval voldoet de predikant aan zijn opdracht. In het tweede geval voldoet de predikant daar niet aan. Evangelische prediking is nu precies prediking waarin het vleesgeworden Woord wordt verkondigd zoals dat in de Bijbelse tekst, het geschreven Woord, naar ons toekomt. Het woord “evangelisch” kan dus alleen maar positieve betekenis hebben. Toch wordt het negatief en afkeurend gebruikt. Waarom? De enige reden kan zijn dat mensen die in de prediking met de inhoud van de Bijbelse tekst worden geconfronteerd, dat niet erg prettig vinden. Zij hebben liever een andere boodschap dan wat er in de Bijbel staat. Daarin wordt duidelijk dat ze een houding van ongeloof en verzet aannemen tegenover het geschreven Woord. Maar in plaats van te zeggen dat ze de Bijbelse boodschap afwijzen, zeggen ze liever dat ze de predikant afwijzen die de Bijbel op een verkeerde manier uitlegt.

In mijn prediking ga ik uit van het gezag van het Woord van God tegenover al onze menselijke meningen, al onze menselijke ervaringen, al onze menselijke vooroordelen en al onze menselijke verlangens. In de Bijbelse tekst horen wij – als we willen horen, als we met nederigheid dat woord benaderen, als we Gods stem ook zoeken – het Woord van God. De Bijbel is niet de echoput waaruit wij vele malen versterkt en herhaald kunnen horen wat we er zelf in geroepen hebben. Natuurlijk moet de Bijbelse tekst ook worden uitgelegd en toegepast. De woorden van toen moeten betekenis krijgen in de tijd van nu. Wat de hoorders en lezers van dat woord toen hebben gehoord, moet opnieuw tot klinken worden gebracht voor hoorders en lezers van nu. Dat is een enorme afstand in de tijd en die moet worden overbrugd. Maar het moet ook in onze tijd nog steeds herkenbaar dezelfde boodschap zijn. Het is volstrekt ontoelaatbaar en een diepe kerkelijke vergissing, wanneer wij die boodschap gaan aanpassen aan onze moderne inzichten. Hoe politiek correct die ook mogen lijken.

Dat moeten wij ook leren uit de geschiedenis. De Bijbelse tekst werd in de jaren 30 van de vorige eeuw aangepast aan de nieuwe Duitse realiteit. Een Germaans evangelie werd gepredikt. De haat tegenover joden en andere minderheden werd vanuit de Bijbelse tekst aangewakkerd. Wanneer de Bijbelse boodschap mag worden aangepast aan de inzichten en ervaringen van het heden, dan zouden wij daar eigenlijk geen bezwaar tegen kunnen hebben. Maar als het toen een verdraaiing van de Bijbelse boodschap is geweest, dan moeten wij daar evenzeer voor waken in het heden. Onze politieke correctheid, onze persoonlijke gekoesterde vooroordelen en gemeenschappelijke meningen doen er uiteindelijk niet toe. De boodschap van de apostelen en profeten van de Bijbel moet in de taal van nu opnieuw tot klinken worden gebracht. We moeten het opnieuw horen, opdat wij ook gehoorzaam kunnen zijn.

Dat woordje “horen” is niet onbelangrijk. Het lezen van een tekst wekt de indruk dat je er boven staat. Jij bepaalt wat je overslaat, jij bepaalt wat je lezen wilt, jij bepaalt of je en wanneer je ermee ophoudt te lezen. Jij bepaalt of je ergens bij stil staat en het woord tot je laat doordringen. Lezen geeft macht. Maar horen betekent dat je “onder” het gehoor staat, dat je je laat gezeggen, dat je je laat toespreken. Het Woord van God komt letterlijk van bóven. We willen het Woord horen, omdat we eraan gehoorzaam willen zijn, omdat het een woord is dat met gezag tot ons komt. Gods woord!

Mensen in onze tijd verwerpen heel vaak het gezag van de Bijbel. Iedere ketter heeft zijn letter, zeggen ze. Dat betekent dat je met de Bijbelse tekst kunt doen wat je wilt om je eigen boodschap erin terug te kunnen vinden. Als dat waar is, dan is alleen onze persoonlijke mening nog een houvast. Maar iedereen weet hoe verdeeld we zijn in die meningen, hoe verschillend onze ervaringen zijn. Dan draait het inderdaad alleen nog maar om onze persoonlijke geloof en onze eigen inzichten. Ik denk dat we dan zo snel mogelijk de kerk zullen moeten sluiten. Wat een bedrog zit daarin! Maar de woorden van de Bijbel verdragen ook geen eigenmachtige, door persoonlijke voorkeur bepaalde uitleg. Zo zegt Petrus dat: “Dit moet u allereerst weten, dat geen enkele profetie van de Schrift een eigenmachtige uitleg toelaat.” (2 Pe. 1:20) In de opleiding tot predikant leer je zorgvuldig omgaan met de Bijbelse tekst. Die lees je in de oorspronkelijke talen, Hebreeuws en Grieks. Je leest de commentaren van deskundigen. En heel zorgvuldig bouw je een preek op, die recht doet aan de tekst, aan de schrijver, aan het vleesgeworden Woord dat door apostelen en profeten heen gesproken heeft.

Hoe weet je als predikant dat je recht hebt gedaan aan de tekst? Als de uitleg van die tekst jou pijn doet. Als je onder het oordeel van God komt te staan. Als je een troost hebt ontdekt die je niet aan jezelf kunt geven. Als de prediking vanuit het Woord inderdaad loodrecht van boven lijkt te komen, dan heb je een indicatie dat je het Woord goed heb uitgelegd. Dat het Woord zelf tot spreken is gebracht. De schrijver van de brief aan de Hebreeën zegt dat op deze manier: “Want het Woord van God is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard, en het dringt door tot op de scheiding van ziel en geest, van gewrichten en merg, en het oordeelt de overleggingen en gedachten van het hart.”

Dat levende woord moet niet tot een dode letter worden gemaakt, tot losse spreuken waarmee wij – lui als wij zijn – ons hele geloof willen samenvatten. God is liefde! Je moet je naaste liefhebben! Zorg voor elkander! Dan maak je van de Bijbel een scheurkalender. Dan zijn het dode letters die je vult met je eigen persoonlijke meningen et cetera. De kracht van de Bijbelse tekst ervaar je alleen maar als je van Genesis tot en met Openbaring het geheel van het Woord tot je laat doordringen. Als je teksten met elkaar vergelijkt om op die manier in de diepte van het Woord door te dringen. Als je nauwkeurig de gedachtegang volgt in elke passage die je leest. En als je je steeds afvraagt wat God met dit woord vandaag, terwijl je het hoort, tot je zeggen wilt.

Sommige mensen zijn ook aarzelend tegenover de Bijbel, omdat ze menen dat de moderne wetenschap ermee heeft afgerekend. Welnu, het is waar dat de Bijbelse openbaring geen alternatief is voor wetenschap. Wie wil weten hoe de wereld is ontstaan, hoe het leven zich heeft ontwikkeld, hoe elektronen en atomen werken, kan niet de Bijbel raadplegen. Maar dat wil nog niet zeggen dat de Bijbel in strijd is met die wetenschap. We weten dat alles wat bestaat in vijf categorieën kan worden ingedeeld. Dit zijn ze: tijd, kracht, actie, ruimte en materie. Natuurlijk wordt dat niet door de Bijbel onderwezen, want het is geen boek met als doel om ons natuurwetenschap te leren. Maar dat betekent niet dat het ermee in strijd moet zijn. Kijk maar naar Genesis 1:1. Het eerste hoofdstuk van Genesis zegt ons niets over het ontstaan van de wereld los van de mens en Gods bedoelingen met de mensheid. Daarom gaat het ook niet over elektronen, maar wel over zaadzaaiende gewassen. Maar is het in strijd met de wetenschap? Genesis 1:1 vertelt ons: “in den beginne” – dat is tijd – “schiep” – dat is actie – “God” – dat is kracht – “de hemel” – dat is ruimte – “en de aarde” – en dat is materie. Ik wil daarmee niet zeggen dat de Bijbel ons natuurkunde leert. Maar wel dat de natuurkunde niet in strijd is met de Bijbelse tekst. Die is geschreven in een ander genre, vertelt over de wereld in een andere vorm, en bovenal: de tekst van Genesis is bedoeld om in alle tijden eenvoudig te kunnen worden verstaan.

Het Woord van God is levend en krachtig. En dat moet dan ook blijken aan de prediking. Je moet als predikant met het woord omgaan alsof het nu en hier tot je spreekt en zo moet je het ook doorgeven. Je moet de kracht van het Woord laten zien. Niet een tekst citeren om die vervolgens te begraven onder je eigen gebabbel. Maar het Woord van God is ook nog eens scherp. Het is scherper dan welk zwaard dan ook, in welke richting het ook beweegt – daarom heet het “scherper dan enig tweesnijdend zwaard”. Dat tweesnijdend zwaard is een machaira, en dat is eigenlijk een grote dolk, waarmee je aanvalt met de punt naar voren.

Het Woord van God is scherp. Het oordeelt de overleggingen en gedachten van het hart. Ons innerlijke leven ligt naakt voor de ogen van God aan Wie wij rekenschap moeten afleggen. We kunnen elkaar bedriegen. We zien er altijd wel mooier uit dan we zijn. En we weten wel dat God ons kent, zoals wij onszelf niet kennen. In de prediking van het Woord zullen we dus regelmatig een oordeel tegenkomen over onze innerlijke overleggingen en gedachten. Zeker zal dat ons een onaangenaam gevoel geven. Maar wanneer is dat het geval? In het tweede vers van hoofdstuk 4 van Hebreeën, lezen we het volgende: “Maar het gepredikte woord bracht hen geen voordeel, omdat het niet met geloof gepaard ging bij hen die het hoorden.” De sleutel is of we het Woord met geloof aannemen, of met een onwillige weerstand tegenover het Woord. Wat is het nut om in de prediking het Woord te horen, wanneer dat woord een oordeel over onze gedachten en overleggingen inhoudt? Is het niet dit, dat Gods Woord ons met dat oordeel niet wil veroordelen, maar wil reinigen? Het wil ons niet vast laten zitten in onze eigen duisternis. Daarom zegt Petrus dat wij het profetische woord hebben dat vast en zeker is, en dat we er goed aan doen daarop acht te slaan als op een lamp die schijnt in een duistere plaats. Dat is ons leven: duisternis. (1 Pe. 1:19) En dan is er het woord van God, het licht dat schijnt in die duisternis.

Uiteindelijk lijkt heel ons leven op gras. Alles waar wij ons in beroemen en trots op zijn, de “heerlijkheid van de mens”, is als een bloem in het gras. Uiteindelijk zal voor ons allemaal gelden, dat “het gras is verdord en zijn bloem is afgevallen.” Maar voor ons als gelovigen gelden dan twee dingen. In de eerste plaats dat wij “opnieuw geboren” zijn. Het levende en eeuwig blijvende Woord van God is de bron van ons nieuwe leven. Zo zegt Petrus dat: “U, die opnieuw geboren bent, niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad, door het levende en eeuwig blijvende Woord van God.” Maar in de tweede plaats dat wij het Woord hebben, de Bijbel, en daarvan zegt Petrus: “Maar het Woord van de Heere blijft tot in eeuwigheid.” En waar is dat Woord dan? Op welke manier lezen en horen wij dat Woord dan? Dan komt de rol van de predikant nog eens scherp naar voren. Want zo eindigt Petrus het 25e vers van het eerste hoofdstuk van zijn eerste brief: “En dit is het Woord dat onder u verkondigd is.”

De predikant is een dienaar van het Woord. Wanneer hij het verkondigt zoals hij het ook in de Bijbelse tekst aantreft, strooit hij zaad uit, waardoor mensen opnieuw geboren worden. Laat hij het levende en krachtige en scherpe Woord van God zelf tot spreken komen. En dan zal er ook een oordeel zijn van de overleggingen en gedachten van het hart. Want het Woord heeft gezag boven onze meningen en ervaringen. De predikant, ten slotte, moet daarover ook rekenschap afleggen. Om die reden zegt de brief aan de Hebreeën: “Denk aan uw voorgangers, die het Woord van God tot u gesproken hebben. Let op de uitkomst” – het doel, niet hun gedrag – “van hun levenswandel, en volg hun geloof na.” ( Hebr. 13:7) Wat het geloof betreft gaat het nog verder: “gehoorzaam uw voorgangers en wees hun onderdanig, want zij waken over uw zielen” – en waarom doen ze dat dan? Waarom bemoeien ze zich met het geloof van de leden van de gemeente? Niet omdat zij zichzelf zo hoog achten, maar omdat – “zij rekenschap moeten afleggen.” Het is de primaire taak die hen als “herder” is toevertrouwd. Een taak die voortvloeit uit hun opdracht het Woord te verkondigen – gelegen of ongelegen zoals Paulus tregen Timotheus zegt. “Predik het Woord!” (2 Tim.  4:2)

Nog een laatste gedachte. Het doel van deze “gehoorzaamheid”, wat trouwens niet onderworpenheid betekent, maar de houding van eerbiedig luisteren inhoudt, het doel daarvan is dat de predikanten dit “waken over de zielen”, mogen doen met vreugde en niet zuchtend. Een predikant die met vreugde en vrijelijk het evangelie mag verkondigen, die leiding mag geven bij de opdracht van de gemeente om een lerende gemeente te zijn, die mensen mag aanspreken op hun geloof, dat is de gemeente van nut. Maar een predikant die “al zuchtend” zijn werk moet doen, vanwege een voortdurende tegenspraak tegen de verkondiging, kritiek op alles wat hij doet en zegt, daarvan zegt de schrijver: “Dat heeft immers voor u geen nut.”

Laten we hopen dat het voor onze gemeenten geldt dat de mensen hun gehoor niet van de waarheid hebben afgekeerd en zich gekeerd hebben tot verzinsels. (2 Tim. 4:4)

Praat mét je predikant – niet óver hem.

Frustratie of woede in welke vorm dan ook en in welke gradatie dan ook, over welke zaak dan ook, is nooit een goede reden om je predikant de rug toe te keren. Je kunt kwaad zijn op de man, maar laat de zon dan niet ondergaan tijdens je woede.

Het evangelie leert ons dat we elkaar moeten vergeven voor al onze overtredingen, zelfs wanneer deze steeds weer opnieuw gedaan worden. Hoe kunnen wij anders verwachten dat God ons vergeven zal. En nu komt het merkwaardige. Predikanten, ouderlingen, diakenen, de leiding van de kindernevendienst worden allemaal inbegrepen in deze opdracht om te vergeven. Ook zij hebben vergeving nodig. Misschien wel in het bijzonder de predikant.

Elke predikant zal soms iets doen waar je overstuur van raakt, of boos of geïrriteerd en dat zal zeker gelden voor de predikant die nu in je gemeente staat. En als de predikant jou toevallig niet irriteert kun je er ook nog op rekenen dat hij fouten maakt tegenover God. En zeker als een predikant het woord van God verkondigt, kun je er zeker van zijn dat sommige mensen in de gemeente daar overstuur van raken. Dus, wat moet je dan doen als je predikant jou ergert of teleurstelt? Het is heel simpel. Dan moet je hem vergeven. Zonder voorwaarden, zonder bijgedachten. Dat is simpelweg de opdracht.

En als je hem dan waarachtig hebt vergeven en toch denk dat hij op een bepaalde manier zijn fouten blijft herhalen, dan moet je voor hem bidden. Predikanten hebben meer gebed nodig dan gemiddelde christenen, omdat ze ook vaker worden aangevallen en een grotere verantwoordelijkheid hebben dan de gemiddelde christen. En als wij niet de tijd nemen om te bidden voor onze predikanten, dan is het onze eigen schuld als zij in fouten vervallen.

Je hebt je predikant vergeven en je bidt voor hem. Is het dan klaar? Als je denkt dat het nodig is om hem te confronteren met jouw kritiek, dan moet je dat doen. Predikanten weten dat ze niet volmaakt zijn. Praat dan met hem. Mét hem! Niet over hem met iemand anders, maar met hém. Zodra je met iemand anders over hem praat is het per definitie geroddel. En als je het nog niet wist, dat is door God verboden. Niet doen! Praat met je predikant, in een geest van broederlijke liefde. Zo bouw je de gemeente op, zo toon je je een waarachtige broeder of zuster, of je nu gewoon lid bent van de gemeente of een ouderling. Hoewel vooral ouderlingen de opdracht hebben om op deze wijze met hun predikanten om te gaan. Anders maak je het voor de predikant onmogelijk om zijn gave in de gemeente uit te oefenen. Als het dan misgaat heb je het uiteindelijk aan jezelf te wijten.

Zeven soorten christenen en de toekomst van de kerk

Onze scriba, Arjan Plaisier, heeft over de toekomst van de kerk een paar interessante dingen gezegd. We moeten minder met besturen bezig zijn en daarom moet er zelfs een hele bestuurslaag weg. We moeten aanvaarden dat kerkverlating en vergrijzing zullen resulteren in een groter aantal “witte plekken” op de kerkelijke kaart van Nederland. In sommige plaatsen zal de PKN wegvallen en moet men maar naar een Doopsgezinde gemeente uitwijken – waarom trouwens niet naar de Baptisten of een evangelische gemeente? Het meest interessant was, dat hij oproept om weer bezig te zijn met de kerntaak van de kerk en dat is de verkondiging van het evangelie. Daar zegt hij dan wel bij dat we dat moeten leren doen in eenvoudige, begrijpelijke taal –  alsof we allemaal alleen maar jargon spreken.

En als hij dan moet verwoorden wat dat evangelie is, valt mij altijd weer de wolligheid op die bij de PKN-leiding lijkt te behoren, die geen enkele richting of modaliteit wil buitensluiten. Maar het is mij wat te zwak om alleen te spreken over een ‘verhaal’ dat in de kerk wordt verteld, waar je houvast aan kunt hebben namelijk dat God zich identificeert met ons lijden en ook zichzelf de nagels door de handen liet slaan etc. Dat is een beetje de taal en tendens van het Nieuwe Liedboek waar ik niet alleen mezelf niet in herken, maar waar ook maar weinig heil van valt te verwachten. Het onbegrijpelijke Chinees van ons kerkelijk spreken wordt hier alleen maar vervangen door een wat moderner en wat poëtischer klinkend Swahili dat ook door niemand wordt verstaan. (Begrijpen is nu eenmaal altijd een kwestie van hard werken, behalve wanneer de boodschap triviaal is.)

Bij wijze van reactie het volgende:

Volgens de Openbaring van Johannes zijn er zeven typen van kerken in de wereld. Zij waren er toen in klein Azië en ze zijn er nog steeds. En zo zijn er ook zeven soorten christenen in de kerk. Als in een kerk een bepaald type van christenen domineert, dan zal ook de kerk als geheel dat kenmerk hebben; of wanneer de kerkelijke leiding tot een van deze typen behoort, kan zij het schip van de gemeente in die richting sturen. Welk type van christen bent u? Welk type gemeente zijn wij? En misschien nog wel belangrijker: welk type kerk is de PKN?

1. Efeze.
Dit zijn christenen die in hun jeugd een brandende liefde voor Christus hebben gehad, maar nu zijn ze wat meer op leeftijd gekomen en teleurgesteld in de kerk en daardoor is een brandende liefde bekoeld. Ze houden zich sterk bezig met het dogma en de regels van de kerk, maar hun hart is koud geworden. Ben je zo’n christen en wil je dat veranderen? Richt je dan weer op de kern, en dat is de boodschap dat Christus jou heeft liefgehad en Zijn leven voor jou heeft gegeven.

2. Smyrna.
Dit zijn christenen die een diepe liefde hebben voor Christus maar ook voor Hem moeten lijden. Ze geven hun getuigenis ondanks het verzet van de omgeving, en op sommige plaatsen in de wereld worden ze zelfs vervolgd. Wanneer deze christenen moe worden van de vervolgingen, moeten ze zich herinneren dat zij het eeuwige leven hebben ontvangen en in Christus zijn.

3. Pergamum.
Dit zijn christenen die de wereld liefhebben. Zij zijn vooral bezig met geld, met hun mooie auto, hun carrière of met mode et cetera. Ze sluiten voortdurend compromissen met die wereld. Zodra er verzet is tegen het geloof, sluiten ze een compromis om het maar makkelijk te hebben. Ben je zo’n christen en wil je veranderen? Besef dan hoe tijdelijk al deze wereldlijke voordelen zijn, en richt je op de geestelijke schat die in de hemel voor je wordt bewaard.

4. Thyatira.
Deze kerk was vol valse leer en zonde. En meestal wordt de zonde gerechtvaardigd met een valse leer. Dit zijn christenen die de kern van het evangelie vervalsen en niet langer geloven in de persoon van Christus, en niet meer aanvaarden dat Christus hun Heer en Heiland is. Valse leer en zonde moet worden weerstaan, en wanneer als kerkelijke leiding niet meer de moed hebt om in te grijpen, gaat het van kwaad tot erger. Ben je zo’n christen en wil je veranderen? Ga dan weer terug naar de bijbel en de belijdenis van de kerk. Onderzoek de Schriften, vol vertrouwen dat God daarin spreekt.

5. Sardis.
Dit zijn christenen die geestelijk zijn lamgeslagen of zelfs zijn gestorven. Ze kunnen niet meer enthousiast zijn voor Christus of voor wat dan ook. Ze leven in een geestelijke coma. Ben je zo’n christen en wil je veranderen? Ga dan terug naar de bron van het leven, aanvaard Christus als je persoonlijke verlosser en laat Zijn kracht door je leven stromen.

6. Filadelfia.
Dit zijn christenen die zich houden aan de gezonde leer en Christus niet verloochenen, ook niet in de praktijk. Zij kennen een liefde tot Christus die ze graag willen delen met anderen – ze zijn missionair van temperament. Er is een grote liefde voor de broeders en zusters. Ben je zo’n christen? Dan hoef je niet te veranderen. Besef dat God jou heeft bewaard van dwaalleer en zonde om jou tot een pilaar te maken in de kerk. Deel dat zoveel je kan met anderen.

7. Laodicea.
Dit zijn mensen die om wat voor reden dan ook naar een kerk gaan, maar Jezus Christus niet kennen. Aan de buitenkant zijn ze spiritueel, ze doen met alles mee, ook met het avondmaal. Maar van binnen hebben ze hun geloof verloren of nooit gehad. Ben je zo’n christen en wil je veranderen? Dan zul je je moeten bekeren tot de levende God. Dan is het tijd om te bidden of de Heere in jouw leven wil komen en het nieuwe leven in Christus ook aan jou wil schenken. Wees in ieder geval eerlijk over jezelf en je toestand voor God. Huichel niet meer.

Wat is het doel van de kerk?

En waarom heeft ze zo gefaald? Het doel van de kerk was niet om het koninkrijk van God in de wereld te vestigen. In de laatste 2000 jaar is de wereld ook alleen maar erger geworden. Maar het doel van de kerk was om een minderheid te redden van het oordeel. “Om in ieder geval enigen te behouden.” (1Kor. 9:22)

De kerk zelf zal altijd falen, dat wil zeggen, ze zal altijd een gebouw zijn met “voorwerpen van goud en van zilver, maar ook van hout en aardewerk. Sommige zijn voor eervol, maar andere voor oneervol gebruik.” (2 Tim. 2:20) De meerderheid van de mensen zal nooit tot Christus komen. De meerderheid van de mensen in de kerk zal nooit werkelijk tot Christus komen. Maar er zal ook altijd een kleine minderheid zijn die door genade Christus heeft aangenomen als Heer en Heiland. Daarom heet de kerk ook ekklèsia, dat is de gemeenschap van hen die zijn geroepen, uit de wereld vandaan. Ze zijn volgens Lucas 12 een kleine kudde. De kerk faalt. Maar dat is altijd zo geweest.

De christelijke kerk als religie bestaat om de omgeving te zijn voor de kleine groep van geroepenen, de ekklèsia.

De Protestantse Kerk in Nederland faalt. Er komen zogenaamde witte plekken, plaatsen waar de christelijke kerk niet langer zichtbaar aanwezig is. Onze scriba, ds. Arjan Plaisier, heeft ons onlangs ertoe opgeroepen niet alleen te focussen op de kerkverlating en de vergrijzing. Niet gewoon door te gaan met de illusie van een volkskerk te zijn, en te blijven vergaderen en organiseren. In plaats daarvan roept hij ons op om ons weer bezig te houden met de eigenlijke roeping van de kerk, en dat is de verkondiging van het evangelie en de verdieping in het geloof. Niet de dienstbaarheid van de kerk aan de wijdere samenleving staat voorop, maar het instrument te zijn voor de prediking, waarmee mensen worden geroepen en opgeroepen om zich te bekeren tot de Bron van alle heil en leven. Dat is de kerntaak van de kerk – zij bestaat niet voor zichzelf en als zij zou verdwijnen wil dat alleen maar zeggen dat zij niet langer het geëigende instrument is voor Gods plan met deze wereld.

Sommigen spreken triomfantelijk over het einde van de “georganiseerde religie”. Elke kerk, elke georganiseerde vorm waarin een religieuze gemeenschap bestaat, zien zij als een verkeerde vermenging van het evangelie met de wereld. Dat is een groot misverstand. Dat betekent dat men alle kerken, en zelfs heel de Kerk, alleen maar ziet als Laodicea, of als Thyatira. Dat betekent dat iemand de afschuwelijke gestalte van de afgoderij, van de religieuze macht die zich met de politieke macht vermengd heeft, identificeert met álle kerken. Dat is een sectarisch standpunt, vol arrogantie. Het is ook misleid. Is de Protestantse kerk in Nederland hetzelfde als de “Hoer van Babylon” zoals de valse kerk heet in het boek Openbaring? Zijn alle christenen huichelaars? – behalve dan diegenen die bij de secte horen? Ik denk van niet. Ook katholieke gemeenschappen en protestantse kerken kunnen zijn zoals Filadelfia, of kunnen tenminste een gemeenschap zoals Filadelfia in hun midden koesteren. En in vele kerken kunnen christenen in het verborgene leven, die in hun hart Christus hebben aangenomen.

Zeker, deze “ware” christenen – en dat zijn ze omdat zij blijven in, blijven vasthouden aan het woord van Christus, vgl. Joh. 8:31 – zouden die kerk de rug kunnen toekeren. Maar dan? Waarheen moeten ze dan gaan? Ook de vele nieuwe kerkgenootschappen die na een dergelijke afscheiding zijn ontstaan, zijn na verloop van tijd weer kwetsbaar gebleken voor afgoderij, dwaalleer en zonde. Het is beter dat zij blijven in de grotere kerk, om die te bewaren voor de volkomen afdwaling. De ware christenen blijven de minderheid binnen de grote Kerk. Maar dat is altijd zo geweest. De kerk bestaat ter wille van de ekklèsia, en de ekklèsia bestaat om de lofzang te zingen voor Christus die Zijn leven gaf voor de Zijnen – voor de Bruid van Christus die ooit met Hem verenigd zal worden.

De enige waarachtige opdracht van een predikant

In onze kerk heet een predikant een “dienaar des Woords.” Zijn belangrijkste taak is de herderlijke omgang met “de kudde die hun  – predikant en ouderlingen – wordt toevertrouwd.” Maar meteen daarna wordt duidelijk dat deze herderlijke taak in de allereerste plaats met het Woord van God te maken heeft. Hoe moeten de predikanten dan herderlijk omgaan met de kudde? Zo staat het in mijn opdracht: “Zij zullen Gods Woord verkondigen, de vergeving der zonden aanzeggen, en zorg dragen voor de verbreiding van het evangelie.” De troost voor de zieken en het bijstaan van de stervenden, kortom de liefdevolle begeleiding van de gemeente, dat is een taak die de predikanten sámen met de ouderlingen vervullen, en het is eigenlijk een opdracht aan de hele gemeente. Alleen de prediking van het woord – en als consequentie daarvan de bediening van de doop en het geven van geloofsonderricht en het voorgaan bij de viering van het Avondmaal – is uitsluitend aan hen toevertrouwd.

Waarom is de opdracht van de verkondiging van Gods Woord zo belangrijk? Velen in onze tijd zijn van mening, dat iedereen wel in staat is om een preek te houden, te dopen, of om enige vorm van religieus onderwijs te geven. Velen zijn van mening dat in het leven van de gemeente de pastorale zorg eigenlijk het enige belangrijke is. Zeker in gemeenten waar de kerkverlating van jongeren en de vergrijzing hard heeft toegeslagen. De orde voor de bevestiging van een dienaar des Woords ziet dat duidelijk anders. Daaruit heb ik hierboven geciteerd. Maar ook de Bijbel ziet dat heel anders. Daarom wil ik vandaag spreken over een aantal relevante teksten uit de tweede brief van Paulus aan Timotheüs.

De kern van alles, de opdracht van Paulus aan Timotheüs als predikant, staat in het vierde hoofdstuk, het tweede vers: “predik het Woord.” Dat betekent in de allereerste plaats dat het in de prediking zal moeten gaan om Jezus Christus, die het vleesgeworden Woord is. Zo schrijft Paulus in 2 Korinthe 4:5, “Want wij prediken niet onszelf, maar Christus Jezus als Heere.” De prediking moet dus niet over God in het algemeen gaan. De prediking is geconcentreerd op dat ene, fundamentele gegeven. Dat Jezus van Nazareth de door God gegeven koning is, de Christus, en dat Hij God Zelf is, onze Heere. En dat sluit alles in wie Christus is: de eniggeboren Zoon van de Vader, het Lam van God, dat de zonden van de wereld draagt. En het sluit alles in wat Christus gedaan heeft: Hij is geboren uit de maagd Maria, Hij heeft geleden onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven, neergedaald in de hel, en op de derde dag opgestaan uit de doden. Zo heeft Hij onze zonden weg gedragen. En door die opstanding is Hij verklaard Gods Zoon te zijn in kracht, is het duidelijk bewezen, dat Hij de Zoon van God is.

Maar in de tweede plaats, is het Woord van God ook hetzelfde als de geschriften van apostelen en profeten. “Heel de Schrift is door God ingegeven” zegt Paulus in 2 Tim. 3:16. “Predik het Woord” betekent dus dat de predikant het geschreven Woord van God moet uitleggen, op zo’n manier dat het vleesgeworden Woord in heel Zijn heerlijkheid, in heel Zijn waarheid duidelijk naar voren komt. Dat is zijn allereerste taak. Maar de uitvoering van die taak wordt bemoeilijkt door de omstandigheden waarin de toehoorders verkeren. Dat was zo in de tijd van Timotheüs, en het is zo in onze tijd. Juist vanwege de moeilijke omstandigheden van de tijd, geeft Paulus in deze brief een aantal aanwijzingen en adviezen die ook voor een predikant in onze tijd van groot gewicht zijn. Het is zeker waar dat een predikant moet begrijpen en welke omstandigheden de gemeente leeft, hoe zij denkt, hoe zij in de wereld staat. Niet met het doel om de prediking van het evangelie daaraan aan te passen, maar juist om de waarheid van het evangelie helder te laten schijnen over de misverstanden, leugens en onwaarheden van de cultuur waarin wij leven.

Dat is voor een predikant soms moeizaam. Paulus zegt dan ook tegen Timotheüs, dat hij in de prediking van het Woord moet volharden. Ondanks de tegenstand die er zijn kan, ondanks de tegenspraak tegen de prediking, ondanks het gebrek aan succes moet hij daarin volharden. Wanneer moet er gepredikt worden? Het antwoord van Paulus is: “gelegen of ongelegen.” Dat is, wanneer de tijd er gunstig voor is of wanneer de tijd er ongunstig voor is. In goede tijden en slechte tijden moet er worden gepredikt, moet de predikant volharden. Maar er is geen andere tijd dan een goede of slechte tijd. In feite zegt de apostel tegen Timotheüs, dat hij altijd moet volharden in de prediking van het woord. En hoe die prediking zal worden ervaren – en daar moet je dan als predikant niet voor terugschrikken – staat er ook meteen achter. De prediking van het Woord is ook een weerlegging. Het is het tegenspreken van de onwaarheid die onze cultuur doortrekt, maar ook gekoesterd kan zijn in de gemeente. Weerleggen! Niet in de vorm van een twistgesprek, hoewel een strijd met argumenten er soms ook bij hoort, maar vooral door wat Paulus noemde het “openbaarmaken van de waarheid.” (2 Kor. 4:2). Maar dat gaat niet altijd zonder strijd. In hoofdstuk 10 van de tweede brief aan Korinthe gebruikt Paulus dan ook de taal van de strijd. Het vijfde vers: “wij breken valse redeneringen af”, “wij nemen elke gedachte gevangen”, en vers zes: “we staan gereed om elke ongehoorzaamheid te bestraffen.” Afbreken – zoals je doet met een vijandelijk bolwerk, gevangen nemen – zoals je doet met een verslagen vijand, en bestraffen – zoals je doet met een soldaat in je eigen leger die ongehoorzaam is.

De prediking van het woord is dus een weerlegging van de valsheid in onze cultuur, en als het gaat om de ongehoorzaamheid van christenen tegenover Gods Woord, is het ook een bestraffing. Bestraffende woorden moeten soms worden gesproken, niet omdat de predikant zijn eigen autoriteit inzet, om anderen te beleren hoe zij moeten leven, niet omdat hij zichzelf tot inhoud van de prediking maakt, want “wij prediken niet onszelf.” (2 Kor. 4:5) Maar wel omdat het zijn taak is om het licht van Gods woord te laten schijnen over iedereen – ook over zichzelf – zodat wij gezamenlijk zouden volharden in de gehoorzaamheid aan Christus. Weerlegging en bestraffing zijn dus de negatieve kant van de prediking van het Woord. Maar dan zegt Paulus dat Timotheüs ook moet vermanen, en dat wil zeggen de gemeente moet herinneren aan de waarheid. En dat moet gepaard gaan met alle geduld en onderricht. Met alle geduld – omdat mensen die willen leren daar tijd voor nodig hebben. En onderricht – de vermaning aan de waarheid van het evangelie is een vorm van onderwijs, waarin mensen de gelegenheid moeten krijgen om te groeien in kennis en inzicht.

Dat is dus de kerntaak van de predikant, eigenlijk zijn enige taak. Maar sinds de jaren 80 van de vorige eeuw, is het ambt van de predikant op een andere wijze gedefinieerd. Dat kwam niet uit een dieper inzicht in de bijbel voort, maar het was een buiging voor een verandering in de cultuur. De tijd waarin wij leven is een tijd van het relativisme. Jij hebt jouw waarheid, en ik heb mijn waarheid, en laten we maar niet spreken over wat ons scheidt. Het gebod van de tijd is dat iedereen zijn eigen mening moet en kan hebben, omdat de waarheid toch niet kan worden gekend. Het is ook de tijd van het pragmatisme, waarin we vooral iets willen dóen in plaats van de waarheid ook te kennen. Zolang we bezig zijn met elkaar, hoeven we niet de moeilijke opdracht op ons te nemen om de waarheid ook te begrijpen. En het is de tijd van het subjectivisme. De tijd waarin vooral de psychologie dicteert hoe we naar onszelf en onze medemensen kijken. Het gaat over de gevoelens van welzijn, het gevoel erkend te zijn, het gevoel dat het leven zinvol is. En vanwege het relativisme mocht de predikant niet langer de waarheid van de bijbel rechtstreeks prediken, maar moest het vager, moest hij rekening gaan houden met andere opvattingen, werd de duidelijke waarheid van de bijbel afgewezen als een persoonlijke aanval op mensen met afwijkende meningen. Niet de bijbel, maar de predikant werd daarvoor verantwoordelijk gesteld. En vanwege het pragmatisme moest de predikant vooral meedoen met het team, een van de managers van de gemeente worden, organisator van vrolijke bijeenkomsten. En vanwege het subjectivisme werd de predikant een amateurtherapeut, die mensen moest laten praten over hun gevoelens in de vorm van een gesprek waarin de bijbel de buikspreekpop van de therapeut werd. Komt er zo nog iets terecht van de opdracht van de predikant, een dienaar des Woords te zijn? Of werd hij een dienaar van de gemeente en een buikspreekpop van de heersende cultuur met al haar vooroordelen, modes en veranderende inzichten die ons met alle winden laten meegaan?

In onze tijd zijn er mensen die, net als toen, tégen de waarheid ingaan. Zij loochenen de belijdenis van de kerk, wijzen de Bijbel af als enige richtsnoer van geloof en leven. Er zijn mensen die de Bijbel niet rechtstreeks afwijzen, maar wel negeren omdat ze eigenlijk meer zichzelf dan God liefhebben. Het zijn kwaadsprekers die de lessen van vorige generaties negeren en alleen maar een schijn hebben van godsvrucht. Ze willen gewoon hun eigen gang gaan. Wat de Bijbel leert over naastenliefde, vergeving, eredienst, het is voor hen onbelangrijk. Ze zijn niet te “bestraffen” omdat zij geen enkele vermaning aanvaarden. Paulus zegt dan tegen Timotheüs: “Keer u ook van hen af.” In onze tijd zijn er mensen die de “gezonde leer” niet langer verdragen. Niet dat ze het er niet mee eens zijn, maar het idee dat het evangelie ook kan worden uitgedrukt in een “leer”, in een waarheid die je kunt formuleren, zoals in de Heidelberger Catechismus gebeurt, is hen vreemd. Ze wijzen alle “theologie” af, en noemen alles wat uit de Bijbel geleerd kan worden “theologie.” En ze kunnen zich in onze tijd altijd wel beroepen op iemand die het óók zo gezegd heeft, die óók zo denkt zoals zij. Krijg je het idee dat Christus nooit geleefd heeft? Er is een dominee die het ook zegt. Wil je niet langer aanvaarden dat Christus voor jouw zonden is gestorven? Er is een leraar uit Kampen die net een boek heeft gepubliceerd over verzoening en het niet meer gelooft. Je kunt tegenwoordig “voor jezelf leraars verzamelen overeenkomstig je eigen begeerten.” Je kunt je eigen theologie bij elkaar googelen. Niet omdat je van hen de waarheid hebt gehoord, niet omdat je kritisch hebt nagedacht en tot een conclusie bent gekomen, niet omdat zij de Bijbel beter uitleggen maar omdat het zó in je hoofd opkwam en iemand anders het óók al zei.

De kern van deze strijd is de strijd om de waarheid van de Schrift zelf. Timotheüs – en ik denk dus dat dit woord ook gericht is aan elke predikant, zelfs tot elke gelovige – krijgt van Paulus een duidelijke opdracht. Predik het Woord! Blijf bij wat je geleerd hebt! Het gaat er niet om steeds “modern” te zijn, om je aan te passen aan de tijd, om steeds nieuwe en nieuwere inzichten over te nemen en te verdedigen. “Blijft u echter bij wat u geleerd hebt en waarvan u verzekerd bent, omdat u weet van wie u het geleerd hebt.” Van wie heb ik waarachtig onderwijs in de Schrift gekregen? Ik heb vele docenten gehad. De kritische studie van het Nieuwe Testament en het Grieks waarin dat is geschreven waren nuttig voor me. Het Bijbels Hebreeuws was een studie die zeer de moeite waard was. Maar dat zijn hulpwetenschappen. Van wie heb ik nu de eerbied voor Gods Woord geleerd? Was dat niet van een man in een Bijbelkiosk in Amsterdam, vanwege de eerbied die hij had voor Gods Woord? Voor het vanzelfsprekende gezag dat het Woord voor hem had? Is dat bij mij niet eerder gevormd door de Vergadering, door de volstrekte gehoorzaamheid aan Gods Woord die hen allen kenmerkte? Zo heb ik “van jongs af” de heilige Schriften leren kennen “die mij wijs konden maken tot zaligheid.” Zonder het geloof in Christus blijft de Bijbel een dood boek. Die “broeders” in de Vergadering wilde ik – net zoals Paulus dat aan Timotheüs vraagt – navolgen. In hun onderwijs, levenswandel, levensopvatting, geloof, geduld, liefde en volharding.” (2 Tim. 3:10) Ik wist van wie ik het leerde. De rationele benadering van de Schrift hielp, als toevoeging aan wat ik al wist en ervaren had. Maar de kern was dat de Schrift niet het dode boek was, dat op de snijtafel van de theologie moest worden gelegd, maar de levende stem van God, die onderwijst, weerlegt, verbetert en opvoedt in rechtvaardigheid. (2 Tim. 3:16) Gods Woord moet worden gepredikt om Gods levende stem te kunnen horen en verstaan. Dat is het voorrecht van de predikant: Gods stem hoorbaar te maken, omdat hij die stem eerst gehoord heeft door zich te buigen voor het gezag van Gods Woord.

Er is geen andere taak dan deze. Ook het pastoraat is in de eerste plaats de vertolking van Gods Woord in de bijzondere omstandigheden waarin een gelovige verkeert. Maar mensen in onze tijd, vol van hun eigen gevoelens, vol van hun eigen tragiek soms, vol van het pragmatisme waarin ze alleen nog maar willen handelen en niet leren, vol van het relativisme waarin ze geen enkele waarheid meer kunnen erkennen, “keren hun gehoor af van de waarheid en keren zich tot verzinsels.” (2 Tim. 4:4) En de predikant? Hij moet een dienaar des Woords blijven. Want dit is zijn opdracht:

Predik het Woord, volhard daarin, gelegen of ongelegen. Weerleg, bestraf, vermaan en dat met alle geduld en onderricht. Wees nuchter in alles. (4:2) Lijd verdrukkingen. Doe het werk van een evangelist ten volle. Vervul uw dienstwerk ten volle. (4:5) En weet, dat in de laatste dagen, zware tijden zullen aanbreken. (3:1)

De oecumene en de gebroken triniteit

De oecumene kent een grote verscheidenheid aan Christelijke stromingen, theologische richtingen, en praktijken. Maar je zou kunnen zeggen dat er grofweg drie “modaliteiten” te onderscheiden zijn. Ik denk dat je die in kaart kunt brengen als je uitgaat van het feit dat zij allen op een of andere manier uitgaan van of voortgekomen zijn uit de leer van de triniteit. Vader, Zoon en heilige Geest zijn de drie personen (niet persoonlijkheden, of maskers, of verschijningen, maar manieren van openbaring) die in de éne God (de “substantie” noemden ze dat, God volledig en in Zichzelf) te onderscheiden zijn. Dit is wel een hele korte manier om de triniteit uit te leggen, maar ik laat het daar even bij. Het gaat mij om de manier waarop kerkelijke “modaliteiten” deze triniteit of drie-eenheid in de vormen van hun gemeente-zijn zichtbaar maken.

Eerst maar even de terminologie. Ik versta onder “Patrocentrisch”  – Pater is Grieks voor Vader – de neiging van een kerk of stroming om God de Vader centraal te stellen, en alles vanuit een ontwikkeld beeld van God als Vader te bezien en te begrijpen. Dan is er uiteraard ook een Christocentrische richting, waarin de persoon van de Zoon op dezelfde manier centraal staat. En laten we dan de derde richting maar Spiritocentrisch noemen, van spiritus wat “Geest” betekent.

Een patrocentrische kerk leunt op het eerste deel van de Apostolische belijdenis. “Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper des hemels en der aarde.” God is Vader – van alle mensen, zonder uitzondering. Hij laat het regenen over goeden en kwaden, Hij wil dat alle mensen tot inzicht komen in de waarheid, Hij geeft alle mensen hun voedsel, leidt de bewegingen in de geschiedenis en zorgt voor Zijn kinderen. Al Zijn kinderen. Hij is genadig en barmhartig en vergeeft de zonden van de mensen zodat ze steeds weer opnieuw mogen beginnen. Hij zond ook Zijn Zoon, om aan de mensen uit te leggen wie Hij is en Zijn liefde te demonstreren. De mensen hebben echter Zijn Zoon niet aangenomen, maar God vergeeft de mensen op grond van de verdienste van de Zoon. Er is in een kerk die dit centraal stelt geen behoefte aan volwassendoop – want iedereen wordt als kind van God geboren. Er is ook geen behoefte aan evangelisatie, om dezelfde reden. God wordt ontmoet – of blijkt afwezig – in de dagelijkse, natuurlijke zorgen en bezigheden van de mensen.  De verkondiging in de gemeente moet dus aansluiten bij die dagelijkse zorgen en bezigheden.

In een dergelijke kerk kunnen er voldoende christocentrische en spiritocentrische elementen aanwezig zijn, om enige tegenstand te bieden aan deze fundamentele blikrichting. Als die ontbreken komt een dergelijke kerk terecht in een “ketterij”, waaronder ik dan versta een manier van geloven en leren, waarin bepaalde elementen uit de Bijbelse openbaring worden benadrukt ten koste van andere, zodat een misvormd en scheef beeld van God overblijft. Wie gaat geloven dat God in alle religies geopenbaard is, dat de openbaring van God in de Zoon niet uniek en waar is, maar ook maar een menselijke poging iets van God te begrijpen, of gelooft dat God een “Iets” is waar we ons niets bij kunnen voorstellen, die is in deze richting doorgeschoten.

Een spiritocentrische kerk heeft weer geheel andere accenten. In de Belijdenis lezen we alleen maar: “Ik geloof in de Heilige Geest.” Maar daaraan zijn veel zaken verbonden. Hier is de waarheid vooral datgene wat zichtbaar wordt in de ervaring van de gelovigen, in de bovennatuurlijke leiding in het dagelijks leven, in de verhoring van de gebeden. Het is de sterke, soms mystieke ervaring van God bij-ons-en-in-ons die hier een gemeente aandrijft. Men zoekt in deze kerken de presentie van de heilige Geest door dynamische muziek, soms ook handgeklap en allerlei andere meer extraverte vormen van expressie. Men zoekt ook de leiding in de waarheid boven alles in de werking van de heilige Geest die immers ook de Schrift verklaart. De exegese alleen en de kennis van de Schriften is vaak te koud, en men zoekt boven alles de warme intimiteit van verbondenheid, eensgezindheid, en men hoort graag de getuigenissen van mensen die zijn aangeraakt door de heilige Geest – in bekeringsgeschiedenissen, gebedsverhoringen, bijzondere “openbaringen” e.d.

Slaat dit door, dan wordt de heilige Geest de éne en énige vorm waarop God Zich openbaart, en dan krijgt de Schrift een secundaire plaats toegewezen. Men spreekt over profeten die rechtstreeks vanuit God openbaringen doorgeven. Men verwacht wonderbare genezingen, wonderen, gaat naar massa-bijeenkomsten waar die wonderen door bijzondere mannen of vrouwen worden beloofd – mits het geloof sterk genoeg is. Men spreekt over de doop met de heilige Geest die het vermogen geeft om tongentaal te spreken. Men spreekt over gebedsgenezingen aan de lopende band, zelfs voor verkoudheden die een gewone afspraak in de weg zitten. In die overdrijving raakt de Schrift op de achtergrond, worden “gewone” gelovigen zonder tongentaal tot tweederangsburgers van het Koninkrijk van God en wordt Christus door de Plaatsvervanger inderdaad uit de aandacht verdrongen. Ook dat is een ketterij omdat God de vader en de Zoon hier op de achtergrond raken.

Er is iets bijzonders aan de Apostolische geloofsbelijdenis. Juist het tweede artikel, over de Zoon, is zeer uitgebreid. Het bevat verwijzingen naar het concrete menselijke leven van Christus – m.i. om te verhinderen dat we de Zoon laten opgaan in de Geest, Hem tot een verschijning maken. Het spreekt ook over de heilsfeiten: dood, begrafenis, opstanding – m.i. om te benadrukken dat de vergeving alleen vanuit het werk van de Zoon voortkomt. En het benadrukt de wederkomst van Christus als de Rechter van de wereld – m.i. om te benadrukken dat we in de praktijk van het leven met de Heer Jezus te maken hebben die de norm en de maatstaf van ons Christelijke leven is. Aan Jezus heeft de Vader het oordeel gegeven, zegt ook Johannes in zijn evangelie (5:22, 27). Dit tweede artikel is het eigenlijke midden, van waaruit de beide andere artikelen gelezen moeten worden. Wie is de Vader? De Zoon heeft Hem geopenbaard. Het concrete, menselijke leven van Jezus moet gezien worden als het “wonen” van het vleesgeworden Woord onder ons (Joh. 1:14, 18), en omdat niemand God gezien heeft zijn wij aangewezen op Jezus want die heeft God verklaard. De liefde van God de Vader is dus geen apart leerstuk, dat je kunt begrijpen zonder de Zoon. Hierin is de liefde van God jegens ons bevestigd en geopenbaard, “dat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren.” (Rom. 5:8) Hierin is die liefde geopenbaard “dat God Zijn Eniggeboren Zoon in de wereld gezonden heeft, opdat wij zouden leven door Hem.” (1 Joh. 4:9)

Een Christocentrische kerk zal dus de Vader zien vanuit de openbaring van de Zoon en de heilige Geest zien als de Geest van Christus. De plaatsvervanger, zeker, maar niet de vervanger van Christus zelf. Die Geest, gezonden in de Naam van de Zoon (Joh. 14:26)  “zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het Mijne nemen en het u verkondigen.” (Joh. 16:14) Daarin ligt dus het evenwicht, als Christus wordt geëerd als de Zoon die de Vader verheerlijkt en de heilige Geest gezien wordt als de Geest die de Zoon verheerlijkt etc. Dan komt de dynamiek van de triniteit tot zijn recht.

Is er een overdrijving denkbaar? Als Jezus wordt gezien als slechts een mens, die alleen in Zijn menselijkheid voor ons interessant is, hebben we opnieuw een ketterij. Dan rust de Geest van God niet op Hem en wordt Hij niet door de Vader gezonden. Dan krijg je een jesu-centrische kerk, die alleen over Christus spreekt als een martelaar, of een moreel voorbeeld om na te leven. Ook dat is dan een ketterij.

Het lijkt erop dat de oecumene uiteen valt in een patrocentrische oecumene van katholieken en protestanten van het midden en de linkerzijde van de PKN en een Christocentrische oecumene – waar de spiritocentrische kerken toch bij kunnen aansluiten omdat zij hetzelfde fundament delen – waar confessionelen, evangelisch hervormden, Baptisten, evangelischen en charismatische kringen toe behoren.  Die breuklijn is er nu. Zal de kerk ooit helen tot haar werkelijke eenheid, waarin God de Vader, de Zoon én de Heilige Geest de eer krijgen die hen gezamenlijk – want samen de éne God – toekomt?

Psychische stoornissen in de gemeente – Stephen Altrogge

Stephen Altrogge:

De kerk is vaak een moeilijke omgeving voor mensen die worstelen met een depressie, angstaanvallen, of welke psychische stoornis dan ook. Dat is niet omdat de broeders en zusters in de gemeente geen zorg hebben om mensen die daarmee worstelen, maar omdat ze niet weten hoe ze ermee om moeten gaan. Soms wordt er zelfs tegen hem of haar gezegd, dat de wortel van hun problemen ligt in het (gebrek aan) geloof. Ze hebben te weinig geloof, anders zouden ze wel vrolijk zijn et cetera. Zo krijgt iemand die toch al worstelt met de verstoring van zijn leven ook nog eens te maken met eenzaamheid, want het wordt niet begrepen en erkend. Zo kan het zelfs gebeuren dat iemand zich gaat schamen en de ziekte aan zichzelf gaan toeschrijven. Zichzelf de schuld geeft.

Nu wil ik daar niet hard over oordelen. Het is voor veel mensen lastig om te begrijpen wat een psychische stoornis eigenlijk is. Wie nooit een depressie heeft meegemaakt, zal het moeilijk vallen het te begrijpen. Het lijkt een beetje op somberheid, terwijl het in werkelijkheid totaal verschillend is. Als mensen zeggen dat ze zich een “beetje depressief” voelen, bedoelen ze die somberheid. Maar wie lijdt aan een echte depressie, is niet somber, maar is ziek. Datzelfde geldt voor mensen met een bipolaire stoornis. Dergelijke stoornissen zijn niet te vergelijken met normale stemmingswisselingen of somberheid – dat hoort bij je karakter en het leven zelf –, of hoofdpijn of griep – dat heeft een heldere oorzaak en een duidelijke remedie.

In de gemeente van Christus worden wij ertoe opgeroepen om elkaars lasten te dragen, om voor elkaar zorg te dragen. Het is de bedoeling dat we elkaar bemoedigen, en de liefde van Christus aan elkaar doorgeven. Daarom zou de gemeente de meest veilige plaats moeten zijn voor iemand die lijdt aan een depressie, bipolaire stoornis of angstaanvallen.

Daarvoor is in de eerste plaats nodig dat we accepteren dat er zoiets bestaat als een psychische stoornis. Dat je tegen iemand die aan depressie lijdt niet kunt zeggen dat hij alleen maar een moeilijke tijd doormaakt, of somber is. Als iemand zijn been breekt of chemotherapie krijgt, dan is duidelijk wat de weg naar genezing inhoudt. Maar als het gaat om een psychische stoornis, weten we meestal niet wat we moeten zeggen of doen. Dat is dus het eerste: psychische ziekten zijn reëel, en het lijden onder een dergelijke ziekte is een vreselijk zwaar proces. Niet alleen voor degene die de ziekte heeft, maar ook voor de omgeving die er aan méé-lijdt.

De bijbel ondersteunt deze visie ook. In 2 Kor. 4:16 zegt Paulus dat onze “uiterlijke mens” aan het vergaan is. Dat slaat op ons lichaam, inclusief onze hersenen. Onze hersenen zijn gewoon maar een orgaan binnen ons lichaam. Aan de vergankelijkheid onderworpen, maar ook blootgesteld aan allerlei krachten die de gezondheid en integriteit van ons lijf bedreigen. Virussen werken op ons in, net zozeer als chemische processen die de balans in onze hersenen kunnen verstoren – net zoals dat kan bij ons spijsverteringsproces. En de apostel zegt in Romeinen 8:20 dat de schepping aan de zinloosheid is onderworpen. D.w.z. dat schepselen niet zomaar en zonder meer hun vitaliteit bewaren en hun doelen kunnen nastreven. Vaak is wat we doen op dat vlak vergeefs, en is ons lijf te kwetsbaar. Psychische stoornissen zijn niet veroorzaakt door de persoon zelf, maar zijn een gevolg van de gebrokenheid van de schepping. Het raakt ons allemaal, alleen niet altijd op dezelfde kwetsbare plek. We kunnen dat maar nauwelijks overdrijven: Het geheel van ons leven, onze hersenen, ons lichaam, onze geestelijke en lichamelijke gezondheid, is gebroken. D.w.z. het heeft zijn oorspronkelijke vitaliteit en kracht verloren.

Wanneer wij in de kerk erkennen dat een psychische stoornis een werkelijke oorzaak van lijden is, kunnen we er ook voor open staan dat een broeder of zuster daar doorheen gaat. Het kost ons dan geen moeite om voor hen te bidden op dezelfde manier waarop wij bidden voor mensen die lijden aan meer herkenbare lichamelijke ziekten. Aan ons is opgedragen om woorden van bemoediging te spreken en soms ook daadwerkelijke zorg te geven aan hen die lijden. Maar we zijn daartoe niet in staat als we niet eerst erkennen dat er sprake is van werkelijk lijden. Denk er maar eens aan, dat iemand die lijdt aan een depressie daar soms meer dan 15 jaar last van kan hebben. Elke dag ermee te maken heeft. Steeds weer opnieuw aan de medicatie moet denken die nodig is om het lijden binnen de perken te houden. En wat een geluk dat er in onze tijd medisch gezien wel degelijk erkenning bestaat voor de puur fysieke oorzaken van depressie. En dat ze in de medische wereld inzicht hebben gekregen in wat er allemaal nodig is om een depressie te bestrijden.

Wat nodig is in de gemeente, is dat we iemand met een depressie omringen met liefde. Mensen met een depressie moeten eraan herinnerd worden dat God hen liefheeft en het voor hun zaak opneemt. Misschien kunnen ze het niet zien of voelen – en dat is precies de tragiek van de depressie – maar Hij neemt het voor hen op, en Hij zal hen uiteindelijk door de duisternis heen leiden. Je moet niet zeggen dat iemand harder moet proberen om beter te worden, meer moet bidden, dieper moet geloven. Het enige wat duidelijk moet worden gemaakt, is dat onze Goede Herder hen dragen wil, zelfs op die momenten dat zij zichzelf geheel verloren voelen. Ze moeten eraan herinnerd worden dat de zware en verschrikkelijke gevoelens die hen kunnen overvallen, geen accuraat beeld geven van de realiteit. Dat is wat het betekent om als een liefdevolle gemeenschap zorg te dragen voor mensen die lijden aan een psychische ziekte.

Met dank aan Stephen Altrogge. Dit artikel is een ingekorte en bewerkte vertaling van zijn blogtekst:

Over psychische stoornissen in de kerk

De prediking en het karakter van de gemeente – n.a.v. Manfred Jossutis

Een predikant droomt dat hij tijdens de preek zijn stem kwijtraakt. De gemeente kijkt toe wanneer hij beschaamd van de kansel af naar beneden loopt. Hij gaat zitten en leest in de bijbel. De gemeente zwijgt.

“Wanneer de predikant op de kansel het woord neemt, dan wil hij met zijn stem andere mensen op een onwaarschijnlijke manier ontmoeten.” (Manfred Jossutis) Wanneer hij, zoals vaak in een droom gebeurt, midden onder de preek zijn stem kwijtraakt, dan is dat een symptoom van diepe spanningen. Je stem kwijtraken op de kansel betekent: “ik kan niet meer. Ik heb niets meer te zeggen.” Maar het kan ook een weigering zijn: “ik wil niet meer, de spanning wordt mij teveel.” Vooral om deze reden: “want dan moet ik mijn eigen angsten en fouten aan de anderen laten zien. Dan worden mijn werkelijke gevoelens tegenover de lieve gemeente zichtbaar. Of mijn eigen ongeloof, woede en vertwijfeling komen tevoorschijn, zoals ik ze ervaar tegenover God zelf.” Of: dan laat ik zien dat er een kloof is tussen mijn geloof en dat van de gemeente. Of dan krijgt de gemeente de indruk dat ik mijn eigen spreken als normatief beschouw, en dat de gemeente tekortschiet. Om vele redenen, vertaalt zich de spanning over de breuken de communicatie tussen predikant en gemeente in het wegvallen van de stem, in deze bijzondere droom.

Maar de droom laat ook iets zien van de geheime wensen, die een predikant op de kansel bewegen. Hoe graag wil hij niet iemand zijn naar wie anderen graag luisteren, die door anderen wordt begrepen, of zelfs bewonderd om zijn vaardigheid om het Bijbelse getuigenis door te geven. Want hij kent de eisen van de gemeente: het mag niet langdradig zijn, het moet begrijpelijk zijn, het moet niet te lang zijn, het moet vrolijk zijn, het moet mensen aanspreken in hun dagelijkse – vaak in het geheel niet door het geloof bepaalde – leven. De gemeente heeft niet dezelfde verwachting als de predikant, die zichzelf als een “dienaar van het woord van God” zou omschrijven. Maatstaf voor de gemeente is wat haar bevalt, niet wat in overeenstemming is met Gods woord. En dat sluit tenminste aan bij het vermoeden van de predikant, dat de gemeente zoals ze daar nu eenmaal zit, eigenlijk in het geheel niet in Gods woord geïnteresseerd is. Dat is dan weer een angst die ook in de droom verborgen zit. Dat er niet meer gesproken kan worden, omdat de gemeente het woord verdraait of vervalst of naast zich neerlegt wanneer ze het hoort.

De preek is een eenzijdige vorm van communicatie. Je spreekt de gemeente aan die volgens een ongeschreven regel niets mag terugzeggen. Waarom eigenlijk niet? Waarom mag men geen vragen stellen? Waarom mag men niet vragen om verduidelijking? Tegenwerpingen te berde brengen? Waarom mag men geen instemming onder woorden brengen?

Vanuit predikant gezien is dat te gevaarlijk. Wanneer anderen tijdens de preek ook iets mogen zeggen, dan laten ze mij misschien helemaal niet meer aan het woord komen. Dan zullen ze mij bij elke regel tegenspreken, of ze zullen mij kritiseren en zo kunnen de misverstanden die ze misschien in het innerlijk ervaren, plotseling hoorbaar worden en anderen aansteken. Achter het verbod aan de gemeente om mee te spreken, zit misschien de noodzaak om het spreken van de predikant tot een privilege te verheffen. Men maakt zich tegenover de predikant en zijn spreken klein, om zich vervolgens na de preek als collectief weer boven hem te verheffen: in het nagesprek wordt de kritiek plotseling luid, wordt het een fluisterend gerucht achter de rug van de spreker om. Het was onbegrijpelijk. We hebben de boodschap niet kunnen verstaan. Het was eentonig. Het is steeds hetzelfde. Het heeft mij niet geraakt. Het heeft mij niet overtuigd. Het heeft niets met mijn leven te maken. Wat tijdens de preek nog in de vorm van een dialoog had kunnen worden uitgewisseld, wordt nu een kwaadaardig gerucht buiten de spreker om. Het is de keerzijde van de macht die de predikant heeft, dat hij tenminste tijdens de preek zonder onderbreking aan het woord kan zijn. Maar na de dienst wordt de prestatie van de predikant besproken en onder ongenuanceerde kritiek gesteld. Men meent dat dat mag, omdat het in eerste instantie de oren van de predikant niet bereikt. Het is niet persoonlijk bedoeld. Maar elk soort macht roept altijd ressentiment op. In de onderlinge uitwisseling van kritische opmerkingen, neemt de gemeente ongewild en onbewust wraak voor het feit dat ze tot luisteraar gereduceerd is geweest.

Hoe zat het ook alweer in theorie? De prediking is de verkondiging van het Woord van God in de vorm van de Wet en het Evangelie – zei Luther. De predikant die het Woord van God moet brengen, staat tegenover de gemeente, terwijl tegelijkertijd zijn prediking zowel aan de gemeente als aan zichzelf gericht is. Dat is het orthodoxe standpunt. Maar in de vrijzinnige traditie, te beginnen met Schleiermacher, is het taak van de predikant om het algemene religieuze gevoel van de gemeente ter sprake te brengen. Het religieuze bewustzijn van de gemeente is het uitgangspunt van de prediking. En het enige voordeel van de predikant is dat hij in staat is om het gemeenschappelijke religieuze gevoel duidelijker te verwoorden en daarom de spreekbuis van de gemeente wordt.

Daaruit kan een conclusie worden getrokken. De manier waarop de gemeente reageert op de prediking van haar predikant, laat zien wat voor karakter zij als gemeente heeft. Eist zij van de predikant dat het religieuze bewustzijn van de gemeente als geheel tot uitdrukking wordt gebracht – met dezelfde vaagheid als die er is, met dezelfde relativering als die er is, met dezelfde afstand van het evangelie als die er is, met dezelfde natuurlijke, niet door de bijbel geïnspireerde religieuze en vrome gedachten – dan staat die gemeente in de lijn van de vrijzinnige traditie. Jij moet zeggen wat wij geloven. Dan is het voor haar axiomatisch geworden dat de bijbel geen getuigenis van openbaring is. Dan is het een axioma geworden dat de predikant niet bij machte is om een dienaar van het woord van God te zijn, omdat het “woord van God” niet serieus genomen hoeft te worden.

Als de gemeente echter ook haar eigen luisteren als een vervulling van een goddelijke opdracht ziet, zal ze zelfs de predikant aanmoedigen om werkelijk tegenover haar te gaan staan. Dan verwacht men dat de predikant op zijn eigen wijze het Woord van God brengt, dat God spreekt door middel van die man op de kansel die de bijbel uitlegt. Zelfs wanneer er iets gezegd wordt dat in eerste instantie onbegrijpelijk is, aanstootgevend of onwaar, zal men tenminste de poging doen om te begrijpen wat God door middel van de prediking heeft willen duidelijk maken. Dan zijn de vergissingen van de predikant als de regendruppels op het brillenglas waardoorheen je naar de wereld kijkt. Dat is een gemeente die nadrukkelijk niet vrijzinnig is, maar orthodox of confessioneel of evangelisch genoemd kan worden.

Tot welke gemeente behoort u? Bij welk type gemeente zou u graag willen horen? Welk type gemeente zou jij, collega,  graag willen dienen als predikant?

Als verwerking van: Manfred Jossutis, Der Traum des Theologen, (1988)  pp. 37-58, Die Predigt.

Weerstand tegen de prediking

Mijn leraar zei het zo:

“Als jij een predikant wil zijn, dan moet je het Woord van God prediken. Dat is wat je doet. En het is werkelijk heel simpel: als je trouw blijft aan je opdracht zul je niets anders doen de rest van je leven dan Gods Woord prediken. Dan ben je geheel en al toegewijd aan dat Woord om de heerlijkheid van God te laten zien door het Woord van God uit te leggen, toe te passen en te verkondigen. Dat is wat je moet doen.”

En ik dacht, dat wil ik doen, zo wil ik zijn. Een predikant die Gods Woord laat spreken. Die niet met zijn eigen ideetjes en gevoelens en ervaringen tussen dat Woord en de mensen in gaat staan, maar een venster is, een spiegel, waarin dat Woord kan worden gezien en ervaren. Zo wordt de heerlijkheid van God en Christus aan mensen overgebracht. Daar raken ze enthousiast van, omdat ze de God die ze al kennen beter leren verstaan en begrijpen. Omdat er licht valt op hun eigen leven, maar ook af en toe een licht dat hun eigen duisternis aan de dag brengt – en de mijne net zozeer.

Tijdens mijn vakantie dit jaar heb ik drie weken niet gepreekt. Ik heb wel af en toe geluisterd naar de prediking van anderen. Het meeste daarvan via internet. Mijn ervaring was er een van schok. Soms hoorde ik stemmen die klonken alsof de spreker aan de drugs was, schreeuwend, ekstatisch, alsof het verstand hem verlaten had. Geen Bijbelse woorden maar kreten, die steeds weer opnieuw werden herhaald. En dan stemmen die de indruk gaven dat de spreker door een diep dal heen ging, alsof het er allemaal te zwaar was, geen vreugde, geen enthousiasme, maar een keurig nette uitgewerkte preek, zonder zout en zonder vuur. En in veel gevallen een los verband met een Bijbelse tekst, of gewoon een naverteld verhaal. Met de flinterdunne les dat we goed en fatsoenlijk moeten leven, of juist met de overdreven boodschap dat we ons dagelijks leven moeten opgeven om als een soort maniak door het leven te gaan. Flinterdun. In beide gevallen. De Bijbelse tekst kwam niet aan het woord. Geen diepte, geen doorzicht op Gods heerlijkheid, allemaal al te menselijk en vlak.

Ik vermoed dat de meeste prediking zo werkt. Ook in onze eigen kerk. Het is niet diep en het is niet hoog. Het raakt jouw leven in geloof niet en het neemt je niet mee naar een ander gezichtspunt. Het geeft je een goed gevoel omdat het bevestigt wat je al wist, omdat het je leven niet onder kritiek stelt, omdat alles wat je bent en doet al prima en goed is, en af en toe zit er een woordgrapje in wat je onthouden kunt of een vergelijking die je kunt navertellen, en met die bijzaak loop je dan een vol uur enthousiast rond – mooie preek vandaag! – maar het beklijft niet en het raakt de diepte van je bestaan niet.

Wie naar de kerk gaat om een preek te horen, die is daar tijdens de preek om iets te leren over zichzelf en God. Dat is wat Bijbelse waarheid altijd doet: jou laten ontdekken wie je eigenlijk bent, en bovenal je laten ontdekken wie God eigenlijk is. De waarheid van jouw leven wordt zichtbaar door de bijbel. En de God van de bijbel staat boven de kerk, boven jouw leven, boven jouw vanzelfsprekendheden, je gezelligheid, je goede gevoel over jezelf. En, moet je als luisteraar beseffen, ook boven de predikant. En die beseft dat juist ten volle. Als dus wordt gepredikt in overeenstemming met de bijbel, dan hoor je een stem die gezag heeft over die predikant maar ook over jou. Dat is ook het gevaar van de prediking. Als de prediker vanaf de kansel alleen maar beweert wat je toch al weet, dan heiligt hij jouw eigen misverstand over jezelf, dan bevestigt hij als het ware van Godswege het genoeglijke gevoel dat jij hebt dat alles wel in orde is.

Als iemand zegt dat de prediking te duidelijk is, dan klaagt hij over een eigenschap die elke prediking zou moeten hebben: helderheid. Als iemand klaagt over het feit dat hij in zijn geweten wordt geraakt door de preek, dat er iets wordt blootgelegd wat volgens de prediking niet goed is, dan klaagt hij over Gods stem die zijn geweten raakt. In plaats van bij zichzelf na te gaan wat er in zijn leven mis is, wijst hij het simpele feit af dat God tot hem heeft gesproken. Gelukkig kun je dan de predikant de schuld geven, want die had toch kunnen weglaten wat in de Bijbelse tekst zo scherp verwoord stond. Als je klaagt over de prediking omdat het steeds maar over hetzelfde gaat, dan klaag je over het feit dat je het evangelie zelf zat bent. Omdat je de verschillende aspecten van het evangelie helemaal niet horen wilt. Want je bent al tevreden met het flinterdunne idee, dat God jou heeft vergeven. Dus jouw leven is helemaal in orde. Jij hoeft je nergens meer zorgen over te maken. En met jouw geloof is alles in orde, want je gaat toch immers naar de kerk. En met dat misverstand over het evangelie tussen je oren, wijs je de prediking af, die de diepte van het evangelie aan jou wil verduidelijken. Nee, je kiest voor de oppervlakte.

Mijn leraar wees mij op 2 Timotheus 4:2. “Predik het Woord.” Niet mijzelf, niet het goede gevoel, geen entertainment, maar het Woord. Daar heb ik mijn leven aan gewijd. Wee mij, als ik dat Woord niet verkondig. En het vervolg: “gelegen of ongelegen.” Of de hoorders er een goed gevoel bij krijgen of niet. De maatstaf is niet het goede gevoel, maar of er getrouw aan het Woord wordt gepredikt.

De predikant is een heraut. En zijn boodschap is het Woord van God. De “toeter” waarmee hij die boodschap verkondigt, die is van hemzelf. Dat is zijn stem, zijn gebaar, zijn woordkeus, zijn manier van spreken. Maar de boodschap is het belangrijkste, eigenlijk het enige dat telt. Die is aan hem toevertrouwd. Als de taak van een predikant is om de boodschap van God door te geven, welk recht heeft hij dan om er veranderingen in aan te brengen of het anders te presenteren dan wat het is? De prediking moet dus helder zijn wat het Woord betreft. Het is niet de taak om je aan te passen aan datgene wat mensen makkelijk kunnen verstaan. Natuurlijk moet je rekening houden met het begripsvermogen van de gemeente. Maar niet in de zin dat de boodschap moet worden vervalst zodat de indruk wordt gewekt dat het makkelijk te begrijpen valt. Wat makkelijk te begrijpen valt, zijn de misverstanden waarmee je dagelijks leeft. Elk afscheid van zo’n misverstand roept een gevoel van weerstand op, en het vergt vertrouwen in de prediking om dat te overwinnen. Maar dat is de manier waarop God onderwijst. Hij zoekt jouw weerstanden op tegen de waarheid, en helpt je dan met zachte hand door die weerstand heen zodat je aanvaardt wat het Woord zegt.

Mijn leraar krijgt van mij het laatste woord: “Ik wil je met de grootste nadruk zeggen, dat je bij het uitleggen van Gods Woord uitsluitend moet proberen om de betekenis van de tekst weer te geven. Laat nooit en te nimmer de tekst functioneren als een pop, die uiteindelijk alleen maar zegt wat jij kwijt wilt. Hoe aardig en leuk en vriendelijk en gezellig dat dan ook klinken mag. Wat niet in de tekst staat, is voor jou als predikant verboden vrucht, en het is werkelijk in Gods ogen een zonde, als je Zijn Woord op die manier misbruikt om te zeggen wat God Zelf niet gezegd heeft.”

AMEN

Volharden in de prediking

Wat zijn de kenmerken van een goede prediking? Of beter gezegd, welke eigenschappen moet een predikant hebben om tot een goede prediking te komen. Want ik wil het nu niet hebben over de uitvoering van de prediking, maar de voorbereiding op de prediking. Wat zijn de beginselen die daarbij een rol spelen?

Ik meen dat we daar het een en ander over vinden in de brieven van Paulus. In de eerste plaats de fraaie tekst uit 2 Korinthiërs 4. “Want wij prediken niet onszelf, maar Christus Jezus als Here.” Wat betekent dat dan, “onszelf prediken”? De prediking heeft blijkbaar ofwel onze eigen persoon, ofwel Jezus Christus tot onderwerp. Net als in hoofdstuk 1:19, waar we lezen “Want de Zoon van God, Jezus Christus, Die onder u gepredikt is door ons.” De prediking heeft geen tekst als onderwerp, en geen thema, en is in strikte zin geen boodschap over het een of het ander, maar is een verkondiging van een Persoon. Jezus Christus als Zoon van God, als Here.Wel is het mogelijk dat ik feitelijk mijn eigen geloof, mijn eigen denken, mijn eigen gevoelens tot het onderwerp van de prediking maak. Ik selecteer hier en daar een tekst die mij aanspreekt, of ik herhaal een boodschap die de gemeente al vele malen gehoord heeft, met hier en daar een kleine variatie. Maar dat is niet het echte onderwerp van een preek.

Is onze prediking dan niet eentonig? Heeft het dan elke zondag weer hetzelfde onderwerp? Ja! Als je dat onder “eentonig” verstaat. Het gaat niet elke zondag over hetzelfde, maar wel over Dezelfde. De bijbel is het schriftelijk getuigenis van het vleesgeworden Woord van God. Predikanten verkondigen het evangelie, maar dat is het “evangelie van de heerlijkheid van Christus, Die het beeld van God is.” (2 Kor. 4:4b) Kunnen we dan nooit over het Oude Testament prediken? Natuurlijk wel, want we kunnen verkondigen wat er in Mozes en de profeten over Jezus Christus geschreven staat, en de waarheid van God is onveranderlijk, ook al vinden we die in het Oude Testament als het ware onder een sluier. Maar die sluier of bedekking “wordt tenietgedaan in Christus.” (2 Kor. 3:14b)

Andere aanwijzingen voor de voorbereiding van de prediking vinden we in de tweede brief aan Timotheus. We kunnen dat in een aantal punten samenvatten.

  • “Blijft u echter bij wat u geleerd hebt en waarvan u verzekerd bent, omdat u weet van wie u het geleerd hebt.” (Vers 14)
    Dat is het eerste punt, vasthouden aan wat je hebt geleerd, omdat je de persoon vertrouwd van wie je het geleerd hebt. Dat gaat niet om een of andere leraar aan de Universiteit. Maar er is altijd wel iemand in je verleden die deze bijzondere positie inneemt, die het je geleerd heeft. Dat persoonlijke onderwijs is van groot belang. Het geeft ons de zekerheid van wat we geleerd hebben, omdat ze in de persoon van die leraar kunnen zien dat het waar en waarachtig is wat we geleerd hebben. Van wie heb ik het geleerd? Van iemand die al overleden is voordat ik ging studeren: Karl Barth, en van iemand die nu nog predikt: John MacArthur.
  • “En u van jongs af de heilige Schriften kent, die u wijs kunnen maken tot zaligheid.”
    Uiteraard is dat het tweede. Grondige kennis van de bijbel, niet als object van academisch of historisch onderzoek, maar als de schriftelijke vorm van Gods Woord. Dan kunnen de Bijbelse teksten ons “wijs maken tot zaligheid.” En dan is het fundament van onze kennis van de bijbel: “het geloof dat in Christus Jezus is.”
  • “Te onderwijzen, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de rechtvaardigheid.”
    Hier vinden we tenminste vier verschillende vormen van de prediking. Onderwijs – opdat de gemeente de waarheid leert kennen om op grond van die kennis ook te leven. Weerlegging – omdat er tegenspraak is tegen de waarheid, en de predikant de plicht heeft om onwaarheid te weerleggen, het evangelie te verdedigen, vooral wanneer het door valse leringen verborgen dreigt te raken. Verbetering – opdat wij zouden groeien in geloof hoop en liefde. Het evangelie reikt ons de instrumenten aan om ons gelovige leven te verbeteren. En tenslotte opvoeding in de rechtvaardigheid – de uitleg van de wil van God voor het dagelijkse leven. Een dergelijke preek wordt dan vaak een vermaning genoemd.

Vasthouden aan de leer, ondergedompeld zijn in de kennis van de bijbel, en daarmee onderwijzen, weerleggen, verbeteren en opvoeden. Dat is wat deze tweede brief aan Timotheus ons duidelijk maakt.

Paulus schrijft deze brief aan Timotheus in hele bijzondere omstandigheden. Hij roept hem daarom op: “predik het Woord.” Niets anders dan het woord. Waarom deze nadruk? Hij vervolgt met de woorden: “Volhard daarin, gelegen of ongelegen.” Ook als mensen zouden zeggen dat het hen niet zo past, dat ze wel eens wat anders willen horen, dat ze het eentonig vinden, dat ze er genoeg van hebben om steeds maar over Dezelfde Persoon te horen prediken, ook dan zegt Paulus: “Volhard daarin.”

Waarom dit zware accent? Het derde vers van hoofdstuk vier geeft het antwoord. “Want er zal een tijd komen dat zij de gezonde leer niet zullen verdragen, maar dat zij zullen zoeken wat het gehoor streelt” – wat prettig is om te horen, wat geen aanstoot geeft, waardoor ze niet hoeven na te denken, iets dat aansluit bij de opvattingen en meningen die ze al hebben – “en voor zichzelf leraars zullen verzamelen overeenkomstig hun eigen begeerte” – je kiest gewoon de predikant in een gemeente die dichtbij je staat in overtuiging, zodat je niet geprikkeld wordt tot nadenken of tegenspraak hoort tegen je meningen. “Die tijd zal komen”, zegt Paulus, maar ik zeg u, dat die tijd al gekomen is. “Zij zullen hun gehoor van de waarheid afkeren en zich keren tot verzinsels.”

En in die situatie kan Paulus alleen nog maar oproepen om nuchter te blijven en “Lijd verdrukkingen. Doe het werk van een evangelist. Vervul uw dienstwerk ten volle.”

Dat is wat tegenwoordig van een predikant gevraagd wordt: onderwijzen, weerleggen, verbeteren en opvoeden; volharden in de prediking van het woord met “alle geduld en onderricht.” En verdrukkingen lijden omdat mensen de gezonde leer niet langer verdragen, maar zoeken wat het gehoor streelt.

Het is niet makkelijk om een dienaar van het Woord te zijn. Hoe vaak heb ik nu al niet gedacht dat ik het zou moeten opgeven? Maar ik heb mij de woorden van Paulus eigen gemaakt: “De Here heeft mij bijgestaan en heeft mij kracht geven, opdat door mij de prediking volbracht zou worden.” (2 Timotheus 4:17)

Zoeken en vinden…

“Er is niemand die God zoekt.” (Rom. 3:11b)

“Ik ben gevonden door hen, die naar Mij niet zochten.” (Rom. 10:20)

Na de Tweede Wereldoorlog waren de kerken vol. En twintig jaar later begonnen ze leeg te lopen. Elk jaar hoor je mensen zeggen dat er weer belangstelling is voor religie; af en toe hoor je over het succes van grote kerken, of sluit de ene kerk zijn deuren en stromen honderden mensen een nieuwe gemeente binnen.

Klopt de diagnose van de apostel? “Er is niemand die God zoekt!” Misschien vinden wij dat wat overdreven. We kunnen vaststellen dat er niemand is die God vindt, tenminste niet in onze kerken. Ons aantal wordt steeds geringer. En wij denken te weten waarom. Onze muziek spreekt niet aan, de bijbel heeft mensen weinig te zeggen, er is zoveel dat afleidt, het lijkt wel een besmettelijke ziekte. Dan is het gewoon een feit: er is niemand die God vindt. Maar de apostel stelt een diagnose. Het ligt aan die mensen. Er is immers niemand die God zoekt. Waarom blijven de jongeren weg? Is het omdat ze het te druk hebben met andere dingen – en wij moeten daar maar niet over oordelen. Of is het zoals de apostel zegt. Het ligt ook aan hen, er is niemand die God zoekt.

En nu komt het er op aan. Accepteren wij de diagnose van de apostel? Of verwerpen wij dat, en zoeken de oorzaken van de terugloop van de kerk in iets anders. Misschien gaat het beter met Opwekking, misschien gaat het beter zonder preek, misschien gaat het beter zonder geloofsbelijdenis. We draaien ons in alle bochten, zijn zo flexibel als een tuinslang, spreken over het faillissement van de kerk, en geven stilletjes onszelf de schuld. Wij hebben gefaald in onze opvoeding, wij hebben gefaald in ons getuigenis, wij hebben gefaald omdat onze kerk niet modern genoeg is, niet meer past bij de cultuur van vandaag.

Maar is het gewoon niet altijd zo geweest? Het is niet alleen het faillissement van onze tijd, maar van alle tijden. Er is niemand die God zoekt.

Mensen zoeken soms wel naar religie, maar dat is iets anders. Er is niemand die, als hij God zoekt, werkelijk God zoekt. Dat is wat Paulus volhoudt. Wij zoeken vrede, zingeving, geluk, welvaart. Voor sommige mensen is daarvoor het woordje “God” nodig. Ook als God een fictie zou zijn, een bijgeloof, dan nog kan de religie soms ons leven bevorderen. Zoeken wij werkelijk God?

Misschien is het veel belangrijker dat God ons zoekt. Is dat niet juist het wonder? Dat is wat in geen mensenhart is opgekomen. Dat is de betekenis van de komst van de Heer Jezus. Dat is de zin van de komst van de heilige Geest. Het komt allemaal van die andere kant. Het komt helemaal niet aan op ons zoeken. Het gaat erom dat God ons vindt.

Wat kunnen wij dan nog zoeken? Wij zoeken een Here die al nabij is. “Zoekt de Here, terwijl Hij te vinden is; roept Hem aan, terwijl Hij nabij is. De goddeloze moet zijn weg verlaten en de onrechtvaardige zijn gedachten en hij moet terugkeren tot de Here, want Hij vergeeft veelvoudig, want Zijn gedachte zijn niet uw gedachten en Zijn wegen zijn niet uw wegen.”

Er is niemand die God zoekt – maar Hij wordt gevonden, één keer en steeds weer opnieuw door mensen die in liefde en trouw vasthouden aan Jezus Christus, die God voor ons openbaar maakte. God laat zich vinden in zijn levende Woord. God laat zich vinden in de gemeente die rondom Christus samenkomt. God laat zich vinden terwijl wij Zijn lof zingen. Wie God heeft ontmoet, kan niet meer zoeken; wie het hart van God leert kennen aan de eigen hartslag, schreeuwt het uit van vreugde midden in de troosteloosheid van het naakte bestaan: “Abba! Vader! U alleen, U behoor ik toe.” En zo wordt dan ook dat andere woord waar, dat de apostel gesproken heeft: “Ik ben gevonden door hen, die naar Mij niet zochten; Ik ben openbaar geworden aan hen, die naar Mij niet gevraagd hebben.” Wat we nodig hebben is niet aanpassing, maar ernst, niet “modern” worden, en de goden van onze tijd gaan dienen,  maar gelijktijdig worden met de levende Heer. Dan zijn we de zeven duizend, die hun knie niet gebogen hebben voor de Baäl. Dan zijn we de “kleine kudde” van de Herder Jezus,  in een wereld die als geheel God niet meer zoekt.